Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Kap (hoofddeksel)

betekenis & definitie

v./m. (—pen),

(in het algemeen) hoofddeksel dat het hoofd geheel, en (met een afhangend deel) meestal ook de hals meer of minder nauw omsluit, soms met kleppen voor de oren; voor mannen m.n. als dracht bij werk of sport; hoofddeksel van uiteenlopend model voor vrouwen, vroeger algemeen gedragen, thans nog als deel van gewestelijke klederdracht in bepaalde vormen voor de verschillende gewesten, veelal met inbegrip van de oorijzers: Noordhollandse, Friese —; zij heeft haar —afgezet; hoofdbedekking die aan een overkleed is vastgehecht en naar verkiezing over het hoofd getrokken of op de rug afhangend gedragen kan worden: een cape met een —; vroeger ook voor huik, een mantel met een kap; ze zitten allen op zijn —, zij hebben het allen op hem gemunt; het komt al op mijn —, ik krijg van alles de schuld; (gew.) op iemands — leven, op iemands kosten; (gew.) op iemands — een glas drinken, voor iemands rekening; monniksgewaad met het daaraan bevestigde hoofddeksel, pij; nog in enkele zegsw.: — en keuvel (kovel, kogel), soms verbasterd tot kat en keuvel, de hele boel, alles: — en keuvel verliezen, verteren, wagen; de — aannemen, in een klooster gaan; de — op de tuin hangen of over de haag smijten, de monnikenstand verlaten, (ook) zijn beroep vaarwel zeggen; gelijke monniken, gelijke kappen, mensen van dezelfde soort hebben dezelfde eigenschappen (m.n. gebreken) of ook: moeten over één kam geschoren worden; narrenkleed met kaproen; met de — promoveren, met de meeste staatsie; ben. voor allerlei zaken die voor bedekking of bovendeel dienst doen: huif voor een jachtvalk; soort van sluier voor een weduwe; binnenbekleedsel van een muts of hoed; de — van een vogel, de kuif; (militair) de — van een projectiel, op de kop van een pantsergranaat bevestigd van zachter materiaal dan de kern vervaardigd onderdeel dat dient om het indringen in een plaat die niet loodrecht getroffen wordt te bevorderen; de — van een schoorsteen, houten of ijzeren tafel boven een schoorsteen, om het inregenen te beletten; de — van een lamp, afscherming, overdekking tot sieraad en om het licht te richten of diffuus te maken; vaste of beweeglijke, afneembare overdekking van een voertuig: de — van een rijtuig, een auto; de — van een wieg, de hemel; de — van een preekstoel, het klankbord; vrijstaande overdekking van een ruimte (de — van een station), een gebouw, een hooiberg; (scheepsbouw) overdekking van een trapgat: de — van de achtertrap; (bouwkunde) constructie tot ondersteuning van hellende dakvlakken van een huis, gebouw (e); een Hollandse —; het huis is onder de —; de vlag, de meiboom in — hebben, gezegd van een huis dat onder de kap komt, waarbij de metselaars en timmerlui onthaald worden; (fig.) wij zijn waar we wezen moeten, wij hebben (nagenoeg) ons doel bereikt; twee onder één —; vrijstaand huis met afzonderlijke ruimte voor twee gezinnen; de — van een molen, bovenste, gewoonlijk draaibaar gedeelte, waarin de molenas ligt; (scheepvaart) onder de — gaan (van schepen), opgelegd worden; bovenstuk van een kast; bovenste balk van een ondersteuning; van boven gesloten mof om een buis te sluiten; (bij kruisgewelven) het gedeelte dat tussen de graatbogen gespannen is; ook het vlakke bovendeel van een gewelf; de — van een muur, het schuine dek; korst, uiteinde, laatste gedeelte van een brood; de kappen van laarzen, de wijd bovenstukken van de schachten; losse kappen (leren) omhulsels voor het onderbeen, bij wijze van laarzeschachten; trechtervormig verlengstuk aan sommige handschoenen, dat de pols en een deel van de voorarm bedekt; uiteinde van een riem waaraan de gesp zit; ondersteuning voor mijngangen (e).

(e) BOUWKUNDE. De kap draagt de →dakbedekking en het eventueel daaronder aangebrachte dakbeschot (→dak). De belasting op het dak (b.v. wind, sneeuw, personen) alsmede het eigen gewicht van dakbedekking en dakbeschot moet overgedragen worden op de fundering, veelal via de muren. De belasting wordt allereerst opgenomen door de horizontaal gerichte gordingen. Bij woningen rusten ze vaak direct op betonnen of gemetselde muren. Liggen de dragende muren te ver uit elkaar dan worden onder de gordingen →spanten van hout, staal of beton geplaatst, en wel onder de ontmoetingslijnen van de dakvlakken en verder op regelmatige afstanden van 3—5 m.

De belasting op het hellende dakvlak veroorzaakt naast de verticale kracht op de ondersteuning ook een horizontale, naar buiten gerichte kracht. De spanten moeten daarom voldoende vormvast zijn en worden zoveel mogelijk uit driehoeken samengesteld.

B.v. in het spant van de driehoek gevormd door trekplaten, makelaar en bovenste deel van het spantbeen, verder : het blokdeel, bovenste deel van de kreupele stijl en onderste deel van het spantbeen.

In het gegeven voorbeeld vinden de spanten zowel steun op een sloof, die over de zolderbalklaag gekeept is, als op de muurplaat die op de muur en over de blokkeels is aangebracht. De muurplaten worden met muurplaatankers aan de muur verbonden, zodat aldus een sterk geheel ontstaat.

De onderlinge afstand van de gordingen op de spanten bedraagt 1,20—1,80 m. Gordingen noch muurplaten kunnen bij aansluitende woningen uit één lengte gemaakt worden. De muurplaten worden dan door een rechte liplas, de gordingen door een schuine liplas in de lengterichting verbonden. Als tussen woningen scheidingsmuren tot in de kap doorlopen, mogen de gordingen niet doorlopen over die muren, om overbrengen van brand te voorkomen. Voor een goede koppeling krijgt dan elke gording afzonderlijk een anker in die muur. Op de gordingen komt het houten dakbeschot of een bedekking van vezelplaten of ander materiaal. Daarover in de richting van de dakhelling de daktengels (onderlinge afstand ca. 30 cm) en dwars hierop de panlatten waarop de pannen gehangen worden.

Bij de ontmoeting van de dakschilden op de uiteinden van de kap vindt men ter ondersteuning op de uitwendige hoeken een hoekkeper en bij de inwendige hoeken een kilkeper. MIJNBOUW. De kap is een ondersteunings-element, uit hout of uit staal, dat horizontaal op twee of meer loodrechte stijlen of stempels geplaatst wordt om het dakgesteente van een galerij of pijler op te vangen. Koppelkappen (gelede kappen) zijn stalen balkjes van ca. 1 m lengte, die door middel van een slotverbinding met elkaar tot een star geheel verbonden kunnen worden. In de lange pijlers van de steenkolenmijnbouw verwezenlijkt men aldus doorlopende balken, loodrecht op het front, met aan de kant van de winning een uitkragend uiteinde, waaronder de winningsmachine en de transporteur een plaats vinden. Aan de kant van de opvulling of van het breukveld kunnen de koppelkappen stuk voor stuk teruggewonnen worden. .

< >