(kantelde, heeft en is gekanteld), (overg.) (een hoekig voorwerp) over één kant wenden, omkeren: een steen — ; m.n. zo’n voorwerp telkens over één kant wenden om het te verplaatsen: niet —! (opschrift op kistgoederen); een zerk van een graf —;
(onoverg.), over één kant, overzij—, omvallen: pas op, dat zal —!; de zoden zijn niet genoeg gekanteld (bij het ploegen); ook: bij het voortrollen telkens op een andere kant komen te liggen: kantelende dobbelstenen; (dicht.) de kantelende golven; 2. omslaan door te zware belasting aan één zijde; wees maar niet bang, de boot zal niet —.