Fries dichter, criticus en essayist, *3.4.1896 Boxum, ♱18.10.1953 Leeuwarden. Kalma studeerde theologie en Engels te Groningen, waar hij promoveerde op de eerste in het Fries geschreven dissertatie, Gysbert Japiks.
In stúdzje yn dichterskip (1938). Hij was enige jaren leraar te Eindhoven, gaf Friese cursussen en leidde vele Friese tijdschriften o.a. Frisia (1917-36), De Nye Mienskip (1922-29), De Upstalbeam (1925), De Pompeblêdden (1928-53), Us Striid (1933-35), De Jongfryske Mienskip (1946-51). Kalmas Fries nationaal bewustzijn ontwaakte in de Eerste Wereldoorlog. Hij verzamelde Friese jongeren om zich heen en richtte in 1915 de Jongfryske Mienskip op. In zijn brochure Ljocht en skaed (1916) en in het maandblad Frisia (1917) keerde hij zich fel tegen de oudere generatie in de →Friese Beweging.
Tegenover de volksschrijverij stelde hij de persoonlijke kunst, o.a. geïnspireerd door Shelley, wiens Adonis hij vertaalde (1916). Hoewel Kalma protestant was, verdedigde hij tegenover het Kristlik Frysk Selskip een socialistisch standpunt. Kalmas litteraire oeuvre is zeer omvangrijk en veelzijdig. Hij schreef dramas in blanke verzen, lyriek en stelde bloemlezingen en taalkundige werkjes samen voor het onderwijs. Na de Tweede Wereldoorlog hield Kalma zich vooral bezig met zijn levenswerk, het vertalen van de werken van Shakespeare in het Fries. Werken: dramas: Kening Aldgillis (1920), Noarderljocht (1921), Keningen fan Fryslân (1949—51); poëzie: Ut stiltme en stoarm.
LXXV sonnetten (1918), Dage (1927), Sangen (1936), De lytste mienskip (1944); proza: Skiednis fan Fryslän (1936). Uitgave: Shakespeares wurk yn Fryske oersetting (8 dln. 1956-77).LITT. Lyts Frisia: Douwe Kalma-nûmer (1971); W. J.Buma, Wei en wurk fan D.Kalma (1972); D. Simonides, De briefwiksel tusken S.Kloosterman en D.Kalma, 1915-38 (1976).