Janoš, Hongaars politicus, *26.5.1912 Somogy; uit een arm boerenmilieu. Kadar was slotenmaker, werd lid van de illegale communistische partij die hem in haar Politbureau opnam (1935), bekleedde tijdens de Russische bezetting van Hongarije na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke functie bij de politie en werd in 1948 minister van Binnenlandse Zaken en in 1949 tevens van Staatsveiligheid.
In 1951 werd Kadar o.a. op beschuldiging van titoïsme gearresteerd. In 1954 werd hij vrijgelaten en in 1956 gerehabiliteerd. Tijdens de Hongaarse opstand (okt.-nov. 1956) werd Kadar secretaris-generaal van zijn partij en steunde hij aanvankelijk I.Nagys verzoenende houding ten opzichte van de opstand. De Russische interventie vond hem echter bereid tot aanvaarding van het premierschap in een nieuwe satellietregering. In 1958 legde hij het premierschap neer, maar door zijn hoedanigheid van secretaris-generaal bleef hij de prominentste figuur in het Hongaarse communisme. Onder zijn gematigde leiding ondervond het communistische bewind in Hongarije geleidelijk meer steun dan onder zijn voorganger M.→Rákosi het geval was geweest.LITT. W.Shawcross, Crime and compromise (1974).
