[Japans], o., het Japanse volkstoneel, in tegenstelling met het →no, dat aristocratisch is.
(e) Kaboeki heeft een repertoire van folkloristische, historische en huiselijke stukken. Breed gebaar, levendige mimiek en een rijke, historisch juiste kostumering kenmerken de manier van spelen. Deze stijl berust op traditie en is moeilijk aan te leren. De acteurs, die tevens dansers zijn, beginnen reeds als kinderen met de opleiding. Ca. 1600 werd het kaboeki door de gevluchte tempeldanseres Okoeni gesticht en aanvankelijk uitsluitend door vrouwen beoefend. In de loop van de 17e eeuw werd het alleen door mannen gespeeld, die dus ook de vrouwenrollen vertolkten.
De inrichting van het toneel is geraffineerd; dank zij een draaitoneel en zinkluiken kunnen de realistische decors vlug worden verwisseld. Er is een vierkant overkapt hoofdtoneel, waarop, op de achtergrond, de musici plaatsnemen, en een voor de toeschouwers zichtbaar hoger gelegen zijtoneel. Een loopbrug leidt van het toneel tot ver achter in de zaal. De opvoeringen duren de hele dag en zijn afwisselend van karakter. De belangrijkste auteur was Tsjikamatsoe Monzaiemon (*1652, ♱1724), de bekendste speler van de 20e eeuw Nakamoera Kitsjiemon (♱ 1954). De grootste kaboekischouwburg, de Kaboeki Za, staat in Tokio en biedt ruimte aan 2600 toeschouwers.
LITT. A.Scott, The kabuki theatre of Japan (1955); E.Ernst, The kabuki theatre (1956); F.Bowers, Theatre in the East (1956); P.Arnold, Le théâtre japonais (1957); S.Miyaké, Kabuki (1965); Y.Toita, Kabuki. The popular theatre (1970).