v./m. (kanen),
1. (meestal als verkl. kaantje) overblijfsel van uitgebraden vet of spek, stukjes uitgebraden vet; kaantjes op het brood eten;
2. stukje hardgebakken spek of gebraden vlees; (fig.) buitenkansje, vetje; uit elke — vet weten te braden, ieder buitenkansje weten te benutten;
3. (ironisch) vervelend karweitje.