v. (-uren), breuk in het onder-of bovenkaaksbeen.
(e) Een kaakfractuur kan door een klap op het gezicht of een val op de kin ontstaan; de kaak kan daarbij op een of meer plaatsen breken. Al bij een kleine verschuiving tussen de breukstukken treden er moeilijkheden op met het op elkaar passen van het onderen bovengebit, en daardoor met het kauwen. Na het zetten van een onderkaakfractuur is meestal een tijdelijke fixatie (door middel van draadverbindingen tussen de gebitselementen, of met behulp van een plaat en schroeven) noodzakelijk. Breuken in de bovenkaak met grotere verplaatsing van de breukstukken moeten zo spoedig mogelijk operatief behandeld worden om blijvende functiestoornissen van het gebit, de neus en de oogbol te voorkomen.