Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kaak, (schandpaal)

betekenis & definitie

v./m. (kaken), houten of stenen verhevenheid waarop vroeger misdadigers werden te kijk gezet, gegeseld, gebrandmerkt enz., bij uitbreiding ook de schandpaal waartegen zij dan vastgebonden werden; vandaar: aan de — zetten, stellen, thans alleen fig. gebruikt voor: een persoon of zaak in haar verkeerdheid of belachelijkheid openlijk ten toon stellen, aan bespotting prijsgeven, hekelen; hangende gemetseld uitstek tegen een raadhuismuur, dat als kaak diende: de hangende — te Kuilenburg; (metonymisch) de straf van het op de kaak staan: de is af geschaft.

(e) Het te kijk zetten ter algemene bespotting van een misdadiger gedurende een bepaalde tijd aan een schandpaal was in de middeleeuwen een algemeen verbreide straf, die bij verschillende delicten werd toegepast. Met een ijzeren band om de hals werd de veroordeelde aan de kaak bevestigd, terwijl hij oudtijds door het publiek met rotte appelen e.d. mocht worden bekogeld, die de overheid soms daartoe beschikbaar stelde. In Nederland is deze straf afgeschaft in 1854, in België niet meer toegepast sinds 1830.

< >