v., (ook: kinderbescherming), het geheel van maatregelen ter bescherming van de jongeren, vanwege de overheid of het door de overheid gesubsidieerde en gecontroleerde kerkelijk en particulier initiatief.
(e) In Nederland geschiedt jeugdbescherming krachtens de Beginselenwet Kinderbescherming (en het bijbehorende uitvoeringsbesluit) van 1965 en het in datzelfde jaar herziene kinderstrafrecht en -strafprocesrecht (→jeugdrecht). De Kinderwettten van 1901 waren daardoor in hun geheel vervangen. Onderscheiden worden inrichtingen voor opvang, observatie, opvoeding en buitengewone behandeling.
Opvangtehuizen dienen tot voorlopig verblijf van minderjarigen wier opname geen uitstel kan lijden.
Observatiehuizen zijn bedoeld voor minderjarigen voor wie nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht, alvorens men tot heropvoeding besluit. De verblijfsduur in deze tehuizen is wettelijk beperkt.
Opvoedingsinrichtingen zijn er voor (werkende) normale minderjarigen, voor doorgang naar gezinsverpleging, voor zwakzinnige minderjarigen, voor ongehuwde moeders en haar kinderen, voor behandeling van psychisch gestoorde minderjarigen en voor vakopleiding. In inrichtingen voor buitengewone behandeling worden verpleegd zeer moeilijk opvoedbare, sociaal onaangepaste minderjarigen, m.n. 12—21-jarigen krachtens strafrechtelijke maatregel. Er zijn in Nederland ca. 275 particuliere inrichtingen met ca. 16000 plaatsen en negen rijksinrichtingen met ca. 400 plaatsen.
Naast gestichtsverpleging wordt in toenemende mate gezinsverpleging toegepast, vooral voor kinderen jonger dan 15 jaar. De justitiële jeugdbescherming onderscheidt: voogdijkinderen, van wie de ouders van de ouderlijke macht zijn ontheven of hieruit ontzet en die gesteld zijn onder gezag van voogdijinstellingen; regeringspupillen, die bij vonnis van de (kinderrechter ter beschikking van de regering zijn gesteld; aan de Raden van de Jeugdbescherming toevertrouwde kinderen (preventieve zorg); per arr. fungeert een Raad voor de Kinderbescherming;
gezinsvoogdijpupillen, door de kinderrechter onder toezicht gesteld omdat zij bedreigd worden met zedelijke of lichamelijke ondergang. De meeste bemoeienis met de jeugdbescherming heeft het Ministerie van Justitie. Daarnaast onderhoudt of subsidieert het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk kampen en internaten voor bijzondere jeugdzorg, waarvan de activiteit van preventieve aard beoogt te zijn. Het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid heeft bemoeienis met de zorg voor het zwakke, zieke of gehandicapte kind, terwijl het ook de →medisch-opvoedkundige bureaus subsidieert. In de particuliere sector overkoepelt het Werkverband Integratie Jeugdwelzijnswerk Nederland vijf regionaal georganiseerde bureaus, waarbij ca. 350 verenigingen en instellingen zijn aangesloten. [drs.E.Lopes Cardozo] LITT. C.M.van Bredero-Ritter e.a., Onderzoek onderzocht (1969); G.P.Hoefnagels e.a., Een nieuw plan voor de kinderbescherming (1970); G. P.Hoefnagels e.a., Kinderbescherming, jeugdbescherming of welzijnszorg? (1971); J.E.Doek en S. Slagter, Meer rechten voor minderjarigen (1974); P.G. Prins e.a., Inl. in het jeugdrecht en vormen van zorg voor jeugdigen (1975); M.Rood-De Boer, Kinderrecht in Nederland (1976).
De Belg. Wet op de Kinderbescherming van 15 mei 1912 werd praktisch geheel vervangen door de Wet betreffende de Jeugdbescherming van 8 april 1965, in werking getreden per 1 september 1966. De jeugdbescherming wordt opgedeeld in de sociale bescherming die aan de jeugdbeschermingscomités overgelaten is en de gerechtelijke bescherming die in handen is van de jeugdrechtbanken. Per arr. is een jeugdbeschermingscomité werkzaam, dat al naar gelang de bevolking bestaat uit 12, 18 of 24 leden, en een sociale dienst samengesteld uit een aantal vaste afgevaardigden. Het comité heeft tot doel op te treden wanneer de gezondheid, veiligheid of zedelijkheid van de minderjarige gevaar loopt en dit wegens het milieu waarin hij leeft of wegens zijn bezigheden of wanneer de omstandigheden waarin hij wordt opgevoed door het gedrag van diegenen die hem onder hun bewaring hebben, gevaar opleveren. Het comité heeft een aantal nader omschreven taken inzake preventieve bescherming, gerechtelijke bescherming en een aantal administratieve taken. Eveneens per arr. functioneert er een jeugdrechtbank bestaande uit een of meer jeugdrechters en een sociale dienst samengesteld uit een aantal vaste afgevaardigden. De jeugdrechtbank heeft een ruime bevoegdheid: inzake burgerlijke aangelegenheden betreffende de minderjarigen, zoals het aangaan van een huwelijk, belangen van minderjarigen in geval van echtscheiding van de ouders, adoptie, toestemming tot handel drijven enz.; inzake maatregelen ter bescherming van de minderjarigen; deze vallen uiteen in maatregelen ten aanzien van de ouders: toezicht op kinderbijslagen en sociale uitkeringen, opvoedingsbijstand, ontzetting uit de ouderlijke macht en maatregelen ten aanzien van de minderjarigen: berispen, onder toezicht stellen, plaatsen of ter beschikking stellen van de regering.
Daarnaast omvat de wet een aantal bepalingen betreffende de jeugdpolitie en betreffende de inrichtingen die krachtens deze wet minderjarigen opnemen.
Volgens het KB van 22 november 1974 worden deze inrichtingen verdeeld in acht categorieën: inrichtingen voor minderjarigen van 0—3 jaar; inrichtingen voor minderjarigen van 3—14 jaar; inrichtingen voor adolescenten; gezinstehuizen voor kinderen (maximaal tien) van verschillende leeftijden; opvangtehuizen, eerder doorgangstehuizen, met een maximum verblijfsduur van één maand en met ten hoogste 25 kinderen; medisch-psychologische centra, die minderjarigen opnemen voor wie observatie nodig geacht wordt; inrichtingen voor minder-validen, die in toepassing van de wet minderjarigen opnemen die lijden aan verstandsof karakterstoornissen of aan een andere grote fysische of geestelijke handicap; huizen voor moeders, waar ongehuwde aanstaande moeders of jonge moeders met hun kind worden opgenomen. Medio 1976 waren er ca. 650 inrichtingen die in het kader van de Wet op de Jeugdbescherming minderjarigen opnamen, waar toen ca. 18500 minderjarigen geplaatst waren. [drs.F.Lammertijn] LITT. J.Matthijs, De civielrechtel. bepalingen betreffende de minderjarigen in de nieuwe Wet betreffende de Jeugdbescherming (in: Tijdschr. voor Privaatr. 1965).