Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Jehu

betekenis & definitie

[Hebr., Hij, Jahwe is het], koning van ISRAËL (841 v.C.—814 v.C.). Als generaal liet Jehu zich door de troepen tot koning uitroepen, mede met steun van de profeet Elisa, die in hem een medestander in de strijd voor het legitieme jahwisme zag.

In Jizreël bracht Jehu, om zijn troon te bevestigen, Joram van Israël, diens neef Ahazia van Juda en de koningin-weduwe Izebel om het leven. Daarna doodde hij alle nakomelingen van Omri en Achab en roeide zoveel mogelijk de Baalsdienst uit (2 Kon.9—10). Hij zocht aansluiting bij Assyrië, dat Damascus van het noorden uit bedreigde. Later nam Hazaël, koning van Damascus, bittere wraak op Jehu en diens zoon Joahaz. Op de zwarte obelisk van Salmanassar staat afgebeeld en wordt verteld hoe Jehu de Assyrische koning →Salmanassar III huldigde en hem schatting betaalde.

< >