oudtestamentische naam voor de oude Kanaänitische (of Amoritische) stam die in Jeruzalem (Jebus)en omstreken woonde vóór en tijdens de vestiging van Israël (Num.13,29; Joz.15,8). Volgens Ez.16,3 waren zij een gemengd Amoritisch-Hettitisch ras.
Koning David (1012 v.C.— 972 v.C.) nam hun stad in, maar stond toe dat zij er bleven wonen (2 Sam.5,6-10). Salomo liet hen slaafse herendiensten verrichten (1 Kon.9,20).