I. bn., van, uit Japan; van de Japanners: — lakwerk; vandaar: een Japanse doos, met zulk lakwerk; een Japanse waaier, beschilderd op de wijze van de Japanners; papier, luxeboekpapier gemaakt van de bast van een moerbeisoort; Japanse was, surrogaat voor bijenwas, een vette stof die in de buitenste laag van de vruchten van een Japanse heester (Rhus succedanea) voorkomt;
II. zn. o., 1. de Japanse taal (e); 2. Japans papier.
(e) De verwantschap van het Japans met andere talen is nog een duister vraagstuk. Wegens zijn agglutinerend karakter heeft men het Japans wel in verband gebracht met de Oeral-Altaïsche talen en gewoonlijk wordt aangenomen, dat er verwantschap bestaat met het Koreaans en met de Maleis-Polynesische talen. Met het Chinees is het niet verwant; het hele Japanse grammaticale systeem, de woordformatie en het fonetische type wijken even sterk van het Chinees af als van het Nederlands. Omdat echter in cultureel opzicht Japan geheel afhankelijk is geweest van China heeft de taal duizenden Chinese leenwoorden overgenomen, zijn er tal van Chinese constructies en worden de Chinese karakters gebruikt voor het schrift. Waarschijnlijk moet de eerste Chinese invloed geplaatst worden in de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling. Met de komst van het boeddhisme (552) begon evenwel de grote invloed van het Chinees op het Japans.
In de 7e eeuw werd de Chinese beschaving met schrift en al systematisch overgenomen. Het Chinees werd op het Japans geënt. De Chinese karakters werden uitgesproken als het oorspronkelijke Japanse woord voor de zaak die zij voorstelden of in hun Chinese uitspraak. De uitspraken die men daarbij volgde, zijn in historische volgorde:
1. de Go-on (de klank van Go; Chin. Woe). Woe is de naam van een dynastie die in de 3e eeuw in het dal van de Jangtse-tjiang en langs de kust tot ver naar het zuiden heerste. De uitspraak werd door de Japanners tussen de 4e—6e eeuw uit het gebied ten zuiden van het huidige Sjanghai overgenomen. Boeddhistische termen worden volgens de Go-on gelezen, vrijwel alle boeddhistische sekten lezen hun gebeden volgens de Go-on. Verder ligt de Go-on-uitspraak ten grondslag aan twee syllabenschriften.
2. De Kan-on, die in de 7e en 8e eeuw uit China werd overgenomen. Het is de uitspraak die gebruikelijk was in de prov. Honan, waar indertijd de Han (Jap. JCan)-dynastie zetelde. De Kan-on gold als eleganter dan de Goon. 3. de To-in (of To-on), letterlijk de klank van Tang (Japans: To), d.w.z. van de Tang-dynastie (618—907); men verstaat hieronder de uitspraken (van Chinese karakters) die tussen 900-1650 uit China werden overgenomen. Het is een uitspraak, die slechts in enkele gewone woorden voorkomt en in bepaalde plaatsnamen. De Obakoe-sjoe is de enige boeddhistische sekte die de To-in gebruikt bij het opzeggen van haar gebeden. Nauwkeurige bestudering van de Kan-on en de Go-on is van het hoogste belang voor de reconstructie van het Oudchinees.
Uit het voorgaande volgt, dat een Chinees karakter in de Japanse taal vaak op verschillende manieren kan worden gelezen. Voorts worden in de Japanse taal Chinese karakters op vele in China ongebruikelijke manieren gebruikt, terwijl er ook nog een honderdtal eigen gemaakte karakters (kokoedji, nationale karakters) bestaan. De Japanners konden het Chinese schrift dus op twee manieren gebruiken, nl. naar de betekenis (logografisch) of naar de klank (fonetisch). Men kon b.v. het Japanse woord voor mens, hito, schrijven met het Chinese karakter dat mens betekent, maar ook met twee naar de klank gebruikte Chinese karakters, die als hi en to worden uitgesproken. Daar de Japanse taal integenstelling tot het Chinees uitgangen van werkwoorden, naamvalspartikels, enz. kent, was het fonetisch gebruikte schrift bij uitstek geschikt om deze weer te geven. De oudste Japanse gedichtenverzameling, deManjosjoe (midden 8e eeuw), is geheel in dit schrift geschreven en de fonetisch gebruikte karakters worden naar haar manjogana genoemd.
Uit deze naar de klank gebruikte karakters ontstonden twee lettergreepschriften of syllabaria. Het eerste, het hiragana, is in de 9e, misschien reeds in de 8e eeuw ontstaan en bestaat eigenlijk uit vlug geschreven, sterk af gekorte karakters. Daar verscheidene karakters fonetisch voor één lettergreep gebruikt werden, bestaan er ook meer lettergreeptekens voor één lettergreep. Er is echter een duidelijke neiging het aantal varianten zoveel mogelijk te beperken. Het tweede syllabarium, het katakana, waarvan vroeger werd geloofd dat het was uitgevonden in de 8e eeuw, is pas ontstaan in de 12e eeuw. Op enkele tekens na zijn deze katakana-tekens gedeelten van fonetisch gebruikte Chinese karakters.
Beide syllabaria geven 48 klanken weer. Het moderne Japanse schrift bestaat dus uit karakters vermengd met lettergreeptekens die de uitgangen en partikels en soms, klein naast de karakters gedrukt, de uitspraak van de karakters weergeven. Het sierlijke hiragana wordt veel meer gebruikt dan het stijve katakana. Het gebruik van katakana in een gewone tekst blijft doorgaans beperkt tot het weergeven van vreemde woorden voorzover deze niet met Chinese karakters geschreven kunnen worden; ook onomatopeeën, waaraan de Japanse taal zeer rijk is, worden soms met katakana geschreven. Telegrammen worden geheel in katakana opgesteld, dus zonder karakters. Daar het katakana eenvoudiger is dan het hiragana, begon men vroeger op de lagere scholen met het leren van het eerstgenoemde schrift. In de tijd dat Japan kennis maakte met de westerse cultuur werd de invloed van de Chinese leenwoorden zeer groot.
Zoals in Europa voor allerlei wetenschappelijke en technische begrippen Latijnse en Griekse stammen gebruikt worden, zo hebben de Japanners die nieuwe begrippen uitgedrukt door combinaties van Chinese karakters te vormen. Een geheel nieuwe woordenschat ontstond op deze wijze en de taal is meer dan ooit verchineest. Na de Meiji-restauratie van 1868 werden van Japanse zijde verenigingen opgericht, die het gebruik van het Latijnse schrift (romadji) propageerden. Tot eenheid van transcriptie is men nog steeds niet gekomen. Het meest verbreide transcriptiesysteem in de westerse landen is het Hepburnsysteem (1886). Het Japans heeft een agglutinerend karakter: de woorden en grammaticale vormen worden opgebouwd door allerlei aanhangsels, die aan de onveranderlijke stam worden toegevoegd.
De hoofdregel van de syntaxis is, dat alle bepalende woorden voorafgaan aan het woord dat zij bepalen. Zo staan het bijvoeglijk naamwoord en een tweede naamval vóór het zelfstandig naamwoord dat zij bepalen, een bijwoord staat vóór het werkwoord en bijzinnen gaan aan de hoofdzin vooraf. Het werkwoord of predikatief gebruikte bijvoeglijk naamwoord van elk zinsdeel staat aan het eind van de zin, en het werkwoord of predikatief gebruikte bijvoeglijk naamwoord van de hoofdzin sluit de gehele zin af, die dikwijls, zelfs in de spreektaal, zeer lang en ingewikkeld is. De Japanse wijze om een gedachte uit te drukken is zeer verschillend van de Ned., vooral ook omdat zelfstandige naamwoorden geen geslacht of getal bezitten, bijvoeglijke naamwoorden geen trappen van vergelijking, en werkwoorden geen personen. De werkwoorden vertonen wel andere bijzonderheden: zij hebben een ontkennende wijs en maken een ruim gebruik van vormen die causativa en passiva aanduiden. Eveneens is er een uitgebreid systeem van beleefdheidswoorden; in beleefde taal wordt ook het werkwoord in een causatieve en passieve vorm geplaatst om aan te duiden dat de persoon een handeling niet zelf verricht, maar laat verrichten.
Dit geeft aan de taal iets zeer vaags en onpersoonlijks. De moderne spreektaal verschilt van de klassieke schrijftaal bijna evenveel als het moderne Italiaans van het Latijn. Daarnaast staan nog de vormelijke, beleefde spreektaal, en de moderne schrijftaal, die half klassiek en half kunstmatig is. De uitspraak van het Japans is eenvoudiger dan die van het Chinees, terwijl ook de lokale verschillen niet zo groot zijn. In de dialecten van het zuiden en het westen zijn archaïsche vormen bewaard gebleven.
LITT. G.B.Samson, An historical grammar of Japanese (1968); H.G.Henderson, Handbook of Japanese grammar (1943); S.E.Martin, Essential Japanese, an introduction to the Standard colloquial language (1954); G.Wenck, Japanische Phonetik (1954—57); F.Sakade, A guide to reading and writing Japanese (1959); E.H.Jorden, Beginning Japanese (1962—63); R.A.Miller, A Japanese reader (1962); A.N.Nelson, The modern readers Japanese-English character dictionary (1962); H.Hibbett en G.Itasaka, Modern Japanese (2 dln. 1965); R.A.Miller, The Japanese language (1967); R.A.Miller, Japanese and the other Altaic languages (1971); P.G.O Neill, Japanese names (1972).