Russisch linguïst, *11.10.1898 Moskou. Jakobson is sinds 1920 werkzaam buiten Rusland: tussen beide wereldoorlogen in Tsjechoslowakije, waar hij een van de centrale figuren werd van de in 1926 gestichte Praagse linguïstenkring, daarna enige jaren in Scandinavië (Kopenhagen, Oslo en Uppsala) en sinds 1942 in de VS, waar hij in 1950 benoemd werd tot hoogleraar aan Harvard University en aan het Massachusetts Institute of Technology.
Jakobson heeft grote invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van het taalkundig denken in de 20e eeuw, m.n. door zijn structurele beschouwing van taal en litteratuur. Met Troebetzkoj is hij grondlegger van de ⟶fonologie, zowel in synchronische als in diachronische zin. Een tweede terrein waarop Jakobson baanbrekend werk heeft verricht, is de morfologie. Zijn publikaties uit de jaren dertig zijn nog steeds uitgangspunt voor modern werk op dit gebied.Behalve op het terrein van de linguïstiek heeft Jakobson ook belangrijk werk verricht op het gebied van de litteratuurwetenschap. Hij heeft taalwetenschap en litteratuurwetenschap beide gelijkelijk beoefend en aangetoond hoe nauw taal en letterkunde verbonden zijn. Jakobson heeft zich daarbij vooral beziggehouden met metrische problemen, met de versstructuur in het Tsjechisch en in diverse andere talen. Ook op het gebied van de kindertaal en van de afasie heeft Jakobson pionierswerk verricht. Werken: Kindersprache, Aphasie und allgemeine Lautgesetze (1941), Preliminaries to speech analysis (1952), Essais de linguistique générale (2 dln. 1963—73), Questions de poétique (1973), Form und Sinn (1974). Uitgave: Selected writings (1962 vlg.).
LITT. To honor R.Jakobson. A collection of essays (1967); R. Jakobson. A bibliography of his writings (1971).