Duits schrijver en filosoof, *25.1.1743 Düsseldorf, ♱10.3.1819 München; broer van Johann G.→Jacobi. Jacobi was een veelzijdig schrijver, die Rousseau, Spinoza en Kant had bestudeerd en bevriend was met Hamann, Herder, Goethe en Mendelssohn.
Van 1804—12 was hij president van de Akademie der Wissenschaften te München. Jacobi werd als schrijver beroemd door de romans Eduard Allwills Briefsammlung (1775— 76) en Woldemar (1779), die voor de Sturm und Drang van veel belang waren. Hij stelde in deze romans dat de menselijke deugd bestaat in het volgen van ingevingen van het hart. Als denker reageerde Jacobi tegen de platte Verlichting en verkondigde hij de suprematie van het geloof over het verstand. Hij bestreed Kants filosofie en wees op de tegenstrijdigheid die inherent is aan het begrip Ding-an-sich: enerzijds de oorzaak van de verschijnselen, anderzijds iets waar de categorie causaliteit niet op van toepassing is. De werkelijkheid kan men volgens Jacobi niet leren kennen door het denken, maar uitsluitend door het gevoel.
In zijn hoogste vorm wordt dit door Jacobi zelfs rede (Vernunft) genoemd: het directe gevoel van de werkelijkheid van het bovenzinnelijke, van God, vrijheid, onsterfelijkheid. Uitgaven: Ges. Ausgabe (6 dln. 1812— 25); Oeuvres philos., door J.Anstett (1946).LITT. O.Bollnow, Die Lebensphilos. F.H.Jacobis (1933); H.Nicolai, Goethe und Jacobi (1965); K. Hammacher, F.H.Jacobi (1971).