v./m., hormoon dat door de alvleesklier afgescheiden wordt, het suikergehalte van bloed verlaagt en daarom als geneesmiddel voor suikerziekte gebruikt wordt.
(e) De insuline is een peptide, opgebouwd uit 51 aminozuren, in twee peptideketens verbonden door disulfidebruggen. De chemische samenstelling is in 1956 opgehelderd door F.Sanger.
Insuline wordt geproduceerd door de alfacellen van de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier. Insuline versnelt het transport van glucose door de wand van b.v. spieren vetweefselcellen en daardoor verlaagt het de concentratie van glucose in het bloed; ook versnelt het de glycogeenen eiwitsynthese. Bij suikerziekte (diabetes mellitus) kan door gebrek aan insuline dan wel ongevoeligheid ervoor (ook wel door andere oorzaken) het glucosetransport naar de cellen van b.v. spieren en vetweefsel niet voldoende plaatsvinden; hierdoor lijden deze cellen aan een gebrek aan glucose (een van hun voedingstoffen), terwijl glucose in het bloed wordt opgehoopt tot zulke hoge waarden dan het zelfs door de nier niet meer kan worden tegengehouden en met de urine verloren gaat.
Teveel insuline geeft een laag bloedsuikergehalte (hypoglycemie) met slapte, zweten, duizelingen, gestoord bewustzijn, in het ergste geval krampen. Zelden komt een overgevoeligheid voor insuline voor.