[→Lat.] (installeerde, heeft geïnstalleerd),
1. (iemand) in een ambt of een waardigheid plechtig bevestigen: iemand als burgemeester, als pastoor, als lid van de Raad van State; de groenen —, plechtig als lid van het corps opnemen;
2. zich ergens -, zich vestigen en geheel inrichten; enigszins scherts, ook van iemand die gemakkelijk gaat zitten, zich nestelt: hij had zich op de sofa geïnstalleerd met een boek en een glas; (ook) iemand —;
3. (van machines enz.) aanbrengen, stellen en voor het gebruik gereedmaken;
4. (lokalen en gebouwen voor technisch gebruik) inrichten, uitrusten.