[→Du.], v., algehele onmacht om zijn geldelijke verplichtingen na te komen.
(e) In het Ned. faillissementsrecht spreekt men pas van staat van insolventie, indien op de verificatievergadering geen akkoord aangeboden of indien het aangeboden akkoord verworpen of de homologatie definitief geweigerd is en dus wordt overgegaan tot het uitwinnen en verzilveren van de boedel. De insolventie van een rechtspersoon die in staat van →faillissement is verklaard, leidt tot haar ontbinding.
In België is degene die zijn onvermogen heeft bewerkstelligd en aan de op hem rustende verplichting niet heeft voldaan strafbaar (art. 490 bis WStr). Opzet kan worden afgeleid indien de schuldenaar b.v. zijn persoonlijke uitgaven of die van zijn gezin heeft opgedreven, aanzienlijke geldsommen heeft uitgegeven voor het spel, voor louter van de kans afhankelijke verrichtingen of voor zakelijke schijnoperaties of indien hij sedert de dagvaarding tot betaling een andere schuldeiser heeft bevoordeeld of zijn goederen geheel of ten dele heeft vervreemd of met zakelijke rechten bezwaard. Is de dader een handelaar, dan kunnen deze omstandigheden aanleiding geven tot strafvervolging wegens eenvoudige of bedrieglijke bankbreuk.