(rukte in, heeft en is ingerukt),
I. (onoverg.)
1. binnenrukken: de vijand is de stad ingerukt;
2. na afloop van de dienst enz. in de kwartieren terugkeren: de brandweer kon spoedig weer —; ingerukt mars! (commando); (gemeenz.) ruk in!, ga weg, loop heen;
II. (overg.) door rukken ergens in brengen.