m. (-en),
1. het inbrengen;
2. wat men inbrengt; bijdrage; wat in een spaarkas ter bewaring gebracht of in een bank van lening verpand wordt; huis van —, een pandjeshuis;
3. het door een erfgenaam ten behoeve van zijn medeërfgenamen in de nalatenschap van de erflater terugbrengen van het tijdens diens leven als schenking ontvangene (e);
4.de goederen die een echtgenoot bij de huwelijksvoltrekking dan wel bij het aangaan van huwelijksvoorwaarden tijdens het huwelijk bezit en die op grond van de afspraken in de huwelijksvoorwaarden automatisch, dus zonder levering, privé van hem blijven (→aanbreng);
5. hetgeen een vennoot in de maatschap of vennootschap moet leveren aan de gemeenschappelijke vennoten (e).
(e) Erfrecht. Bij een schenking (in ruime zin op te vatten) aan een erfgenaam kan de schenker de bedoeling hebben dat de begiftigde door de schenking boven zijn mede-erfgenamen wordt bevoordeeld, maar het kan ook zijn bedoeling zijn het geschonkene slechts als een voorschot op het erfdeel te beschouwen. In dit laatste geval moet, bij de scheiding van de nalatenschap, het geschonkene weer worden ingebracht in de nalatenschap om de gelijkheid tussen alle erfgenamen te herstellen. Bij bloedverwanten die afstammelingen van de erflater zijn, wordt de bedoeling van een voorschot verondersteld, tenzij bij de gift of testament vrijstelling van de verplichting tot inbreng is verleend. Bij giften aan andere erfgenamen wordt het tegendeel door de wet verondersteld, tenzij bij de schenking anders is bepaald. Bij een gift aan de echtgenoot en aan schoonzoon of schoondochter, ook al is deze in gemeenschap van goederen gehuwd, vindt geen inbreng plaats, tenzij het tegendeel is bepaald.
Een erfgenaam hoeft nooit meer in te brengen dan zijn erfdeel bedraagt. De inbreng geschiedt hetzij door teruggave in natura van het geschonkene in de nalatenschap, hetzij door verrekening, d.w.z. door zoveel minder te ontvangen uit de nalatenschap als de waarde van het geschonkene ten tijde van de schenking bedroeg. Bepaalde uitgaven die ouders in de regel van hun kinderen doen (verzorging, opvoeding, studiekosten, huwelijksuitzet e.d.) worden voor de inbreng niet als gift beschouwd en behoeven dus niet ingebracht te worden (artt. 1132-1145 Ned. BW, artt. 843-869 Belg. BW).
De analoge opvattingen in België kennen alleen een andere regeling ten aanzien van schenkingen die de erfgenaam rechtstreeks heeft ontvangen van de overledene. Hij dient daarvan inbreng te doen aan alle medeërfgenamen, tenzij de schenkingen uitdrukkelijk buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng zijn gedaan.
Vennootschaprecht. Iedere vennoot moet of geld of andere goederen en/of arbeid inbrengen. Bij inbreng van goederen kent men inbreng van de juridische eigendom en inbreng van economische eigendom; in het laatste geval blijft de inbrenger juridisch eigenaar, maar alle vooren nadelen van het ingebrachte, waaronder alle waardeveranderingen, zijn ten voordele of nadele van de maatof vennootschap. Meestal neemt men aan dat zonder uitdrukkelijke andere afspraak de inbrenger verplicht is tot inbreng van de juridische eigendom. De inbreng in een NV of BV (storting op aandelen) geschiedt in principe in geld. Inbreng in goederen bij de oprichting is alleen mogelijk als de overeenkomst daartoe in de akte van oprichting is vermeld; bovendien moet die overeenkomst na de oprichting door de N v of BV worden bekrachtigd. Inbreng in een NV of BV in goederen bij latere uitgifte van aandelen kan zonder opdracht van de aandeelhouders door het bestuur alleen worden overeengekomen indien dit in de statuten staat; deze overeenkomst moet worden vermeld in de toelichting op de jaarrekening.