[→Lat. immunitas, vrijdom], v. (-en, (recht) het niet onderworpen zijn aan bepaalde wetten, hetzij ontheffing van openbare lasten, vrijdom van rechten, of onschendbaarheid: de van de afgevaardigden was opgeheven; de van gewijde plaatsen;ook: gebied waarover deze zich uitstrekt (e);
2. (biologie) onvatbaarheid voor een ziekte of vergift, m.n. weerstandsvermogen tegen infectieziekten (e).
(E) FYSIOLOGIE. Over immuniteit is bij zoogdieren en de mens het meeste bekend. Het lichaam produceert →antistoffen tegen alle soortvreemde stoffen (→antigenen) als ziektekiemen, eiwitten, stuifmeelkorrels, stofdeeltjes e.d. Deze antistoffen behoren tot de gamma-globulinefractie van het bloedplasma en worden immunoglobulinen genoemd.
De immunologische afweer berust op een tweetal mechanismen nl. het humorale systeem dat in het bloed gelokaliseerd is, en het cellulaire systeem dat gekoppeld is aan →lymfocyten en →plasmacellen. Men onderscheidt: natuurlijke immuniteitdie aanwezig is zonder dat enige besmetting met ziektekiemen vooraf heeft plaatsgehad; verworven immuniteit, die, doordat het individu een bepaalde ziekte heeft doorgemaakt en antistoffen heeft geproduceerd, voor kortere of langere tijd een herhaling voorkomt; actief verworven immuniteit,waarbij het afweermechanisme van de patiënt zelf de antistoffen heeft gevormd; passief verworven immuniteit, die voorkomt bij zuigelingen die via de placenta antistoffen van de moeder hebben meegekregen; kunstmatig verworven immuniteit,verkregen door toediening van vaccins, waardoor antistoffen zijn gevormd; kunstmatig verkregen immuniteit, verkregen door toediening van serum met reeds gevormde antistoffen.
Serums met antistoffen van dierlijke oorsprong die bij de mens ingebracht zijn, worden meestal snel afgebroken en zijn voornamelijk geschikt om een bestaande infectie of vergiftiging te bestrijden (difterie, tetanus, slangegif).
Antisera van menselijke oorsprong (reconvalescentenserum, afgenomen van een pas genezen patiënt, hyperimmuunserum verkregen door actieve immunisering van vrijwilligers) bevatten immunoglobulinen, die langere tijd in het bloed blijven circuleren en ook profylactische toepassing vinden (virushepatitis, rode hond, mazelen, bij primaire pokkenvaccinatie van volwassenen).
In plaats van verhoogde weerstand kan het inbrengen van antigeen-overgevoeligheid (→anafylaxie) tot gevolg hebben.
Sommige ziekten gaan gepaard met antistofvorming gericht tegen het als antigeen werkende eigen celweefsel van de patiënt (de auto-immuniteit).
Sommige weefsels zijn geïsoleerd van het antistofvormende systeem, zijn daaraan vreemd, en wanneer een lek ontstaat, worden antistoffen gevormd die het betreffende weefsel aantasten, zodat geen antigeen vrijkomt en een ziekelijke kringloop ontstaat (auto-regressie). Dit doet zich voor bij de sympathische oftalmie (ontsteking van het gezonde oog na penetrerend trauma van het andere oog, waarbij glasvocht in de circulatie komt), bij chronische schildklierontsteking (ziekte van Hashimoto), en vermoedelijk bij chronisch reuma (reumatoïde artritis).
Volgens F.M.→Burnet moet het organisme immunologisch rijp zijn om met antistoffen te reagerenop het binnendringen van een antigeen. Deze rijpheid treedt pas op na de geboorte; in de embryonale fase wordt geen antistof gevormd, maar raakt het organisme gewend aan het antigeen, waardoor ook later bij herhaalde toediening van dat antigeen geen afweerreactie optreedt (→immunologische tolerantie). Hiermee wordt verklaard waarom tegen eigen weefsel geen afweerreacties optreden, b.v. bij transplantatie van een stuk eigen huid. Tegen niet-eigen weefsel is geen immunologische tolerantie opgebouwd en bij transplantatie van een orgaan van een andere persoon zullen afweerreacties optreden waardoor het transplantaat gevaar loopt te worden afgestoten. Sommige medicamenten onderdrukken de vorming van antistoffen (→immunosuppressie). →bloed, →bloedgroep, →immunoglobuline.
PLANTEZIEKTENKUNDE. Onder immuniteit verstaat men hier: het ontbreken van eigenschappen die een plant geschikt maken, of het aanwezig zijn van eigenschappen die een plant ongeschikt maken als waardplant voor een parasiet of virus. RECHT. Immuniteit geldt in het algemeen voor de persoon, de woning en de correspondentie van diplomatieke ambtenaren (de →exterritorialiteit). Verder de onvatbaarheid van aan een staat behorende schepen voor de rechtspleging van een vreemde mogendheid (Verdrag van Brussel, 10.4.1926).
Rechtsgeschiedenis. De Frankische koningen gaven aan kerken, kloosters en wereldlijke groten privileges van immuniteit, waardoor ten aanzien van het grondbezit der begunstigden het gezag der koninklijke ambtenaren, in de eerste plaats dat der graven, werd beperkt. Het gebied waarvoor de immuniteit werd verleend, vormde als het ware een afgesloten territoir binnen het graafschap, dat door de graaf niet mocht worden betreden om daar recht te vorderen, belastingen te innen of andere ambtshandelingen te verrichten tenzij de koning hiertoe een speciale volmacht had verleend. Dit betekende niet dat de bewoners vrij waren van publieke lasten en verplichtingen, maar wel dat de bevoegdheid om nakoming van die plichten te eisen was overgegaan op de heer of diens vertegenwoordiger. Deze oefende ook rechtspraak uit over de ingezetenen, maar alleen in minder belangrijke zaken. Hij had dus alleen de lagere, niet de hogere →jurisdictie.
Bij zwaardere vergrijpen b.v. was hij verplicht de beklaagde voor het gerecht van de graaf te brengen. Langzamerhand verkregen vele heren ook de hogere jurisdictie, sommigen reeds in de 10e eeuw. Gewoonlijk hielden de privileges tevens in dat de geprivilegieerde de inkomsten die aan de koninklijke schatkist uit het gebied toekwamen, niet behoefde af te dragen, maar zelf mocht behouden. Parlementaire immuniteit. Hieronder verstaat men dat een lid van een volksvertegenwoordiging niet gearresteerd of gerechtelijk vervolgd kan worden. In Nederland geldt dit evenwel alleen voor wat zij in hun functie te berde brengen, het essentiële recht van vrije gedachtenwisseling in de vertegenwoordigende lichamen, verdisconteerd in art. 107 GW.
Deze kent niet de mogelijkheid de parlementaire immuniteit achteraf op te heffen voor eerder gedane uitlatingen. Zij geldt niet voor uitlatingen buiten de vergadering van het vertegenwoordigend college. Voor leden van de Provinciale Staten en de Gemeenteraden is een analoge situatie van kracht, al is die niet in de Grondwet vastgelegd (art. 19 Prov. Wet, art. 53 Gemeentewet).
In België wordt ten aanzien van de leden van de Wetgevende Kamers de immuniteit geregeld in de artt. 44 en 45 GW: geen lid van een van beide Kamers kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem, in de uitoefening van zijn functie uitgebracht (art. 44); geen lid van beide Kamers kan gedurende het tijdperk der zitting, behalve bij ontdekking op heterdaad, in strafzaken worden vervolgd of aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan hij deel uitmaakt. Lijfsdwang kan, gedurende het tijdperk der zitting, tegen een lid van een van beide Kamers niet worden uitgeoefend dan met zodanig verlof. De hechtenis of de vervolging van een lid van een van beide Kamers wordt tijdens de zitting en voor haar gehele duur geschorst, indien de Kamer het vordert (art. 45).