[Fr.], v., term voor het op internationaal gewoonterecht of op internationale verdragen berustende voorrecht van niet-onderworpen te zijn aan de rechtsmacht van de staat binnen welks gebied men zich ophoudt.
Het voorrecht van exterritorialiteit vindt zijn grond vooral in de overweging, dat bepaalde functionarissen of organen in het internationale verkeer onbelemmerd door de territoriale overheid hun taak moeten kunnen vervullen. Het komt toe zowel aan vertegenwoordigers van afzonderlijke staten als aan internationale ambtsdragers en is onderdeel van de diplomatieke voorrechten en immuniteiten . Meer in het bijzonder wordt de term gebruikt voor het ten aanzien van de lokale autoriteiten geldende verbod om de ambtsgebouwen van een diplomatieke vertegenwoordiger zonder diens toestemming te betreden. Exterritorialiteit genoten bovendien in landen, waar het uitstervende capitulatiestelsel gold, onderdanen en nederzettingen van vreemde mogendheden, die zich dat voorrecht indertijd bij verdrag hebben bedongen. De persoonlijke omvang van de exterritorialiteit is verschillend; zij omvat soms ook familieleden en huispersoneel (zie diplomatie). Ook haar zakelijke omvang loopt uiteen; in het algemeen omvat zij onttrekking aan de burgerlijke rechter en de strafrechter en aan de politiemacht van de verblijfstaat, vrijstelling van persoonlijke belastingen, onschendbaarheid van woning en correspondentie.
LITT. G.W.Keeton, The devel. of exterritoriality in China (1928); M.Miele, Privilèges et immunités des fonctionnaires internat. (1958); K.Ahluwalia, The legal status, privileges and immunities of the specialized agencies of the UN and certain other internat, organis. (1964); L.T.Lee, Vienna Convention on consular relations (1966).