(Eyre, Eire, Eiriu), eiland ten westen van Groot-Brittannië, 82 422 km2, 4,4 mln. inw. Ierland omvat de republiek -Pierland en Ulster, dat deel uitmaakt van Groot-Brittannië (➝Noord-Ierland). FYSISCHE GESTELDHEID. Ierland is geologisch gezien een voortzetting van Groot-Brittannië.
Het noordwesten wordt ingenomen door de massieven van Connemara (Croagh Patrick, 835 m), Mayo (Nephin, 807 m) en Donegal (Errigal, 752 m), een voortzetting van de Schotse Hooglanden. Het noordoosten van Ierland is een voortzetting van het Zuidschotse Bergland. Tussen beide ligt het Antrimplateau, schotelvormig, opgebouwd uit basalt, dat de inzinking, waarin zich de Midland Valley voortzet, opvult. In het zuidoosten is het Wexford Upland een voortzetting van Wales. De Wicklow Mountains (Lugnaquillia, 926 m) vormen een granietmassief. Het zuidwesten van Ierland onderging de invloed van de Hercynische orogenese.
Het binnenland wordt ingenomen door een vlakte van kalksteen, waaruit op verschillende plaatsen oudere gesteenten te voorschijn komen. Het kalksteenlandschap vertoont tal van karstverschijnselen. Een groot deel van het land, lager dan 350 m, is bedekt met glaciale afzettingen, dikwijls bedekt met grote hoogvenen.Ierland is zeer rijk aan meren en venen, als gevolg van de glaciale afzettingen die de ontwatering van het centrale laagland hebben bemoeilijkt. Voornaamste rivieren zijn Shannon, Barrow en Blackwater, alle deels bevaarbaar.
Klimaat. Ierland heeft een oceanisch klimaat. Het noorden heeft een minder stabiel klimaat (veel depressies) dan het zuiden. De oceanische luchtstroom, die zich langs de kust in noordoostelijke richting verplaatst, geeft een temperatuurinversie.
Er valt weinig sneeuw, maar de gemiddelde jaarlijkse neerslag is vrij groot. De zomers zijn koel en regenrijk. De meeste neerslag valt langs de westkust (1500-2000 mm).
Flora. Ierland heeft een vrij soortenarme Atlantische flora. De natuurlijke begroeiing is een hoogveenvegetatie afgewisseld met eiken-berken-hulstbos. Scherpe grenzen tussen hooggebergteen laaglandsoorten ontbreken. Beuken en dennen zijn niet inheems. Het klimaat is bij uitstek geschikt voor weidecultuur. In het zuidwesten enkele mediterrane species.
Fauna. Deze is zeer arm. Inheemse soorten zijn er vrijwel niet door de langdurige ijskapbedekking; immigratie van het Europese continent vond in geringe mate plaats. Van de roofdieren zijn vos, das, otter, hermelijn, boommarter sterk afnemend in aantal. Grootwild is weinig aanwezig: een gering Ierland, FYSISCHE GESTELDHEID. aantal edelherten en reeën; het damhert werd ingevoerd. Wild zwijn, mol, bunzing, slaapen woelmuizen ontbreken.
De vogelfauna is wat rijker, evenals de vissen. Er zijn ca. 40 natuurreservaten. LITT. J.K.Charlesworth, The geology of Ireland (1953); W.E.Nevill, Geology and Ireland (1963); J. B.Whitton, Geology and scenery in Ireland (1974).