Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

huig

betekenis & definitie

[Lat. uvula, druifje], v./m. (-en), (anatomie) het kegelvormig in een afgeronde punt uitlopend aanhangsel van het middengedeelte van het zacht gehemelte, aan de ingang van de keel, het lelletje in de keel: mijn — hangt, is gezwollen; ook als ben. van dit ongemak: ik heb de —; iemand (van) de lichten, de huig door aanraking met zout en peper laten inkrimpen; (fig.) hem door bedrog zijn geld afhandig maken.

< >