Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hortus

betekenis & definitie

[Lat., tuin], m. (-sen, horti), in casu hortus botanicus, een botanische tuin, d.w.z. een stuk grond waarop een collectie levende planten voor wetenschappelijke doeleinden in stand gehouden wordt.

(e) Gewoonlijk ressorteren hortussen onder een universiteit of hogeschool, soms zijn het collecties door particulier initiatief bijeengebracht; sommige hortussen zijn voortzettingen van vroegere kruidentuinen van kloosters. Een hortus botanicus is voor het onderwijs van belang als leverancier van levende planten voor aanschouwelijk onderricht. Een nieuwe functie van de hortus botanicus is die van genetische voorraadkamer, waar b.v. kwekers voor hun kruisingen materiaal kunnen krijgen dat hen anders nooit zou bereiken; zo kan de hortus een laatste toevlucht zijn voor bedreigde plantesoorten. De wijze van groeperen van de gewassen loopt zeer uiteen. Te onderscheiden zijn tuinen ingedeeld: naar plantenfamilies (→systeemtuin); naar het gebied van herkomst van de gewassen (geografische tuin); naar plantengemeenschappen (heemtuin); naar verschijningsvorm van de gewassen: loofbomen (→arboretum), naaldbomen (→pinetum), struiken (heidetuin, rosarium), kruiden (kruidentuin), bergen rotsplanten (alpinum of Alpentuin). Tropische, subtropische, gematigde en koude kassen maken het mogelijk klimaatomstandigheden te scheppen die overeenkomen met het gebied van herkomst van de gewassen.

In de Benelux zijn de belangrijkste tuinen: in Nederland die te Leiden (o.a. de Clusiustuin), Amsterdam (van beide universiteiten), Groningen, Baarn (Cantonspark), Wageningen; in België die te Brussel (Meise) en te Tervuren. Buiten Benelux de tuinen te Kew (Engeland), Parijs (Jardin des Plantes), Harvard (VS), München, Kopenhagen, Tokio, Geneve; in de tropen b.v. te Singapore, Bogor (Kebon Raya Indonesia, voormalige sLands Plantentuin te Buitenzorg), Peradenyia (Sri Lanka).

< >