[→Eng. hornpipe, lett. hoornpijp], v./m. (-en), 1. houten blaasinstrument, Schalmei uit Wales, voorloper van de doedelzak; 2. zeer beweeglijke van oorsprong Schotse dans op de tonen van een horlepijp uitgevoerd (e).
(e) De horlepijp is een volksdans en heeft een sterk pantomimische inslag. Zij werd meestal uitgevoerd door paren, met karakteristieke beenzwaai en achterwaartse sprong. De horlepijp was in de 16e19e eeuw in Engeland zeer populair, vooral vanwege haar scherp syncopisch ritme. O.a, Purcell en Händel (Water music) verwerkten deze dans in enkele van hun composities. Tot in de 18e eeuw stond de horlepijp in 3/2 of 6/4 maat, vaak gecomponeerd op een basso ostinato. Later komt zij ook vaak in 4/4 maat voor en krijgt dan verwantschap met de uit Noord-Italië geïmporteerde →bergamasque.
In latere tijd werd een verband met zeelieden gelegd en ontwikkelde de horlepijp zich tot een matrozendans (solo) met karakteristieke gebaren en vele voetvariaties. Als danse des matelots werd zij een geliefd onderdeel van de →vaudeville en de latere Franse operettes.