v./m., 1. Humulus lupulus, moerbeiachtige klimplant uit de familie van de Cannabinaceae, waarvan de vruchtkegels gebruikt worden om aan het bier een bittere, aromatische smaak te geven (e); 2. de vruchtkegels (bellen) van die plant.
(e) Hop is een tweehuizige klimplant. De vrouwelijke bloemen staan bij tweeën in de oksel van een groot aantal schubvormige schutbladen, die te zamen, geplaatst langs een algemene bloemsteel, een kegelvormige bloeiwijze hebben, de hopkegel of hopbel. Zowel de schubben als de bloemdekken zijn aan de binnenkant met talloze kliertjes bezet, die een geel poeder afzonderen, hopmeel of lupuline, dat men in de brouwerijen gebruikt om aan het bier een zwak-bittere smaak, een aangename geur en meer duurzaamheid te geven. De toevoeging van hop bij de bierbereiding is van betrekkelijk jonge datum en zeker niet ouder dan het begin van de middeleeuwen. Hop werd aanvankelijk in het wild verzameld, maar later gekweekt in de hoptuinen of hopplantages.
Voor vele landen is de hop een zeer belangrijk cultuurgewas geworden, o.a. voor de VS, Tsjechoslowakije en de BRD. In Nederland is de hopteelt nooit belangrijk geweest: zij was feitelijk beperkt tot Noord-Brabant (Langstraat). België (streek van Aalst, Asse en Poperinge) had in 1976 een oppervlakte van ca. 1100 ha (in 1886 meer dan 4000 ha) met hop beplant en een opbrengst van 2000 t. In Poperinge werd in de stadsbibliotheek een Nationaal Hopmuseum ingericht. De wereldproduktie van 1976 was 1100001, waarvan de VS ca. 25 %, de BRD 25 % en Tsjechoslowakije ca. 10 % opbrachten. De oogst van de bellen valt eind aug.—midden sept.
De bellen hebben dan een sterk aromatische geur. Zij zijn aan de top nog gesloten, groenachtig geel en voelen vet aan. De geplukte bellen mogen, terwijl zij direct worden gedroogd, niet broeien.
De opbrengst loopt sterk uiteen en kan variëren van 400—2000 kg/ha. In België is de gemiddelde opbrengst (1972) 1684 kg/ha. Naast de bellen worden tevens de bladen geoogst, die dienen voor veevoer.