v., de aanpassing van het menselijk lichaam aan de lagere zuurstof graad van de lucht op grote hoogte.
(e) Het lichaam heeft enkele aanpassingsmechanismen ter beschikking waardoor op grote hoogte toch voldoende zuurstof opgenomen wordt: toename van de ademhalingsfrequentie en de diepte van de ademhaling, verhoging van de hartactiviteit, vergroting van het longoppervlak en van het aantal rode bloedlichaampjes (waardoor de zuurstof vervoerd wordt door de bloedbaan), en toename van de weefseldoorbloeding. Op ca. 600 m hoogte wordt de zuurstofgraad van de lucht dermate laag dat er (zonder acclimatisatie) bij grote inspanning tekenen van insufficiëntie optreden. De mensen bij wie het uitvoerigst de acclimatisatie op grote hoogte is onderzocht, zijn de bewoners van de Andes (5600 m); zij hebben een grote borstomvang en daardoor een zo groot mogelijk ademhalingsoppervlak, een grotere hoeveelheid rode bloedlichaampjes, zien er een beetje blauw uit (→cyanose), hebben een groter en krachtiger hart en een lage bloeddruk als gevolg van de algemene vaatverwijding en de vermeerderde weefseldoorstroming.