de maatschappijleer van het →marxisme. Deze leer is vooral, maar zeker niet compleet, uitgewerkt waar het de ontwikkeling van het kapitalisme betreft.
In Das Kapital leverde K. Marx hiertoe een bijdrage die de indruk geeft dat hij de ondergang van het kapitalisme en de voltrekking van de proletarische revolutie onvermijdelijk achtte: de winstmarges zouden verminderen; mede door technologische ontwikkeling, toenemende werkloosheid en proletarisering van de middengroepen zouden de massas worden gerevolutioneerd. Over de socialistische toekomst die hierop via de dictatuur van het proletariaat zou volgen, liet Marx zich slechts uitermate beknopt uit. Het historisch materialisme werd veelal geïnterpreteerd als een primaat van de techniek; de ontwikkeling van de produktiekrachten ondermijnde dan de produktieverhoudingen (eigendomsverdeling). Deze krachten en verhoudingen vormden te zamen de produktiewijze of onderbouw, waarop een bovenbouw van ideologie, instellingen en cultuur berustte, die als bescherming en weerspiegeling van de onderbouw fungeerde. Ondanks het primaat van de techniek (dat door sommige marxistische theoretici is verloochend) laat het historisch materialisme ruimte voor wisselwerking; als een cultuur niet ontvankelijk is voor technische vernieuwing, blijven uitvindingen ongebruikt.De 19e-eeuwse marxisten stelden dat een maatschappijorde pas tenonderging, wanneer de economische voorwaarden rijp waren voor revolutie. Dit betekende dat de proletarische revolutie doorgaans werd verwacht in de verst ontwikkelde landen. In dit opzicht vormen de communistische successen in nauwelijks commercieel ontwikkelde, overwegend agrarische landen zoals Rusland (1917) en China (1949) in zekere zin een weerlegging van het oorspronkelijke marxisme. Vandaar dat de communistische ideologie het historisch materialisme (zij het impliciet) in sterke mate moest herzien. Het historisch materialisme heeft ook in niet-marxistische kringen veel invloed uitgeoefend.
LITT. G.Lichtheim, Marxism (1961); A.Stam, Van Marx tot Mao (1968); R.Rosdolsky, Zur Entstehungsgesch. des Marxschen Kapital (1968); J.Zeleny, Die Wissenschaftslogik und Das Kapital (1968).