o. (-deren), (anatomie) het grootste van de zeven voetwortelbeenderen, in de hiel (calcaneus).
hielbeenfractuiir, v. (-turen), (ook: hielbeenbreuk), breuk in het hielbeen.
(e) Een hielbeenfractuur behoort tot de letsels van de kleine botten, die tot een grote mate van invaliditeit kunnen leiden. Breuken in de onderzijde van het hielbeen genezen over het algemeen zonder noemenswaardig functieverlies; breuken die tot in de spronggewrichtjes doorlopen en waarbij verschuivingen zijn opgetreden, genezen slecht of in het geheel niet. Wegens de blijvende functiestoornis en de pijn bij belasting van de voet, gaat men in die gevallen veelal over tot operatieve verstijving van de gewrichten rond het hielbeen. Belasting van de voet is daarna niet pijnlijk meer en de mate van invaliditeit is daardoor beperkt.