in de oudheid volk in Klein-Azië en Noord-Syrië dat zich in het 2e millennium v.C. tot een van de grote mogendheden in het Nabije Oosten ontwikkelde. De naam is afgeleid van Hatti (ook: Chatti), de inheemse naam voor het centrale gebied van Klein-Azië van de autochtone ➝Hattiërs.
In het OT komen de Hettieten voor, doordat na de val van het Hettitische Rijk (ca.1200 v.C.) diverse Neohettitische stadstaatjes in Noord-Syrië zijn blijven voortbestaan.________________________________________ GESCHIEDENIS ________________________________________ Vermoedelijk ca.2000 v.C. of eerder zijn de Indoeuropese voorouders van de latere Hettieten KleinAzië (wellicht via het westen) binnengedrongen. De oudste historische periode, vooral bekend uit de Kappadocische handelsteksten van de Assyrische factorijen in Klein-Azië, kent verschillende stadstaatjes, die naast elkaar bestonden en strijd met elkaar voerden. De vorsten van Kussar veroverden tenslotte Kanisj, verwoestten ca.1750 v.C. Hattus (Hettitisch: Hattusa) en maakten deze plaats ongeveer een eeuw later tot hoofdstad van hun Kleinaziatisch Rijk. Daarmee begon het Oudhettitische koninkrijk, de eerste periode van grote expansie (ca.1650-1590 v.C.): de Hettitische koningen drongen in Noord-Syrië door, kwamen in contact met de Hoerrieten en streden om Aleppo (➝Haleb). Een hoogtepunt vormde de tijdelijke verovering van Babylon door Mursili I (ca.1595 v.C.). De contacten met Noord-Syrië zijn zeer belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de Hettitische cultuur; het Hettitische spijkerschrift gaat b.v. op een Noordsyrische variant van het Mesopotamische spijkerschrift terug en niet op spijkerschrift van de Assyrische handelskolonies (➝spijkerschrift).
Na de nog vrij onbekende periode van het Middenrijk (➝Telepinu) kwam ca.1400 v.C. met Tuthalija I een nieuwe, mogelijk Hoerritische, dynastie aan de macht, het begin van de periode van het Hettitische Nieuwe Rijk dat zijn grootste expansie vooral onder ➝Suppiluliuma I beleefde: een grote kring van vazalstaten werd gesticht en in NoordSyrië reikte de Hettitische macht zelfs tot de havenstad ➝Oegarit. Conflicten met Egypte bleven dan ook niet uit, maar het lukte farao Ramses II niet de Hettieten onder hun koning Muwatalli bij ➝Kadesj aan de Orontes te verslaan. In 1269 v.C. sloot Ramses II met Hattusili III het zgn. Eeuwige Verdrag, waarbij de Orontes als grens tussen beider invloedssferen werd erkend.
Kort na 1200 v.C. (1187 v.C.?) dateert men de ineenstorting van het Hettitische Rijk. Een Egyptische bron noemt als oorzaak de dan optredende Zeevolken, waartoe ook de ➝Filistijnen behoorden. Waarschijnlijker echter zijn de Klein-Azië binnendringende Frygiërs de schuldigen geweest, terwijl ook de Mykeense Achaiers in het westen en de ➝Gasga in het noorden mogelijk een rol speelden bij de ondermijning van de Hettitische macht. Daarop volgde een periode waarvan slechts weinig bekend is (1200—1000 v.C.). Daarna treft men in het zuidoosten van Klein-Azië (o.a. Malatya) en in Noord-Syrië (o.a.
Flaleb) nog een aantal Neohettitische staatjes aan die de Hettitische traditie tot in de 8e eeuw v.C. voortzetten. De voertaal was toen ➝Luwisch, hoewel hier en daar weldra ook het Aramees binnendrong. Tenslotte zijn al deze staatjes in Assyrië opgenomen.
LITT. F.Sommer, Hethiter und Hethitisch (1947); O.R.Gurney, The Hittites (2e dr. 1975); G.Walser (red.), Neuere Hethiterforschung (1964); Fischer Weltgeschichte, Die altoriental. Reiche II-III (1966—67); F.Cornelius, Geschichte der Hethiter (1973); J.Lehmann, De Hettieten (1975).
________________________________________ GODSDIENST ________________________________________ Bij de Hettieten had de godsdienst, evenals bij de andere volkeren van het oude Nabije Oosten, een grote invloed op het maatschappelijk, sociale en politieke leven. Het aantal godenwas zeer groot; in de staatsverdragen uit de periode van het Grote Rijk wordt zelfs melding gemaakt van duizend goden, waarbij men onderscheid maakte tussen grote en kleine, alsmede tussen mannelijke en vrouwelijke goden. Er waren ook goden die vroegere goden werden genoemd en volgens een rituele tekst onderwereldgoden waren. Zij werden echter nog aangeroepen met de andere goden, als getuigen bij een plechtige eedsaflegging. Het karakter van het Hettitische pantheon veroorzaakt dat het moeilijk is de oorsprong en het wezen van elk van de goden te onderkennen. Men moet scherp onderscheid maken tussen godheden die zijn overgenomen van de Hattische stadstaten, goden die afkomstig zijn uit de Hoerritische beschavingskring, godheden die uit het eveneens in Zuidoost-Klein-Azië te lokaliseren Luwische gebied stammen en tenslotte de Palaïsche godheden. In het rotsheiligdom te Yazilikaya bij Hattusa (Boğazköy) is het Hoerritische pantheon afgebeeld; men vermoedt, dat dit uit de Hoerritische herkomst van de dynastie van het Grote Rijk te verklaren is.
In de Hettitische mythologie heeft men vooral Hoerritische en Kanaänitische elementen ontdekt. Van groot belang zijn de lijsten met godendie worden aangeroepen als getuigen bij de bezwering van verdragen. Alle goden zijn antropomorf en bezitten in zekere mate alle morele en fysieke hoedanigheden die men ook bij mensen kan constateren. De goden zijn de meesters en de mensen hun dienaren. Op dit fundamentele begrip was de hele Hettitische godsdienst gebaseerd en waren de betrekkingen tussen de goden en de mensen geregeld. Een grote rol speelde de zonnegodin van Arinna, die veelvuldig door de koningen als beschermvrouw op hun veldtochten werd aangeroepen.
Daarnaast trad op de voorgrond de stormgod, die als echtgenoot van de zonnegodin fungeerde. Ook hij stond de koning in het gevecht bij. Als bemiddelaars tussen goden en mensen kenden de Hettieten priesters die aan strenge instructies en reinheidsvoorschriften gebonden waren. De koning had echter het toezicht op alle tempels en de gehele cultus.
In later tijd kwam de staatgodsdienst onder sterke Hoerritische invloed, waartoe ongetwijfeld de persoon van koningin ➝Puduhepa het hare zal hebben bijgedragen. Zij was afkomstig uit een van de belangrijkste cultuscentra van de Hoerritische godin Hepat. Men mag vermoeden dat Hepat door de invloed van deze vorstin gelijkgesteld werd aan de Hettitische hoofdgodin, zoals een gebed van de koningin tot de zonnegodin van Arinnna verraadt. Ook speelde wellicht mede door haar de Hoerritische Isjtar (Sjausjka) een belangrijke rol als persoonlijke godin van koning Hattusili in. Men neigt er voorts toe een gelijkstelling tussen de Hoerritische Tesub, die bij de Hettieten in de 13e eeuw v.C. en later een grote rol speelde, en de stormgod van Hatti te aanvaarden.
De Hettieten vereerden hun goden zowel in de open lucht als in tempels. Bij de tempels was de ingang tot de cella niet in de wand tegenover het godenbeeld, maar in een van de dwarszijden. De godheid werd vaak afgebeeld staande op de rug van een dier. De tempel was het tehuis van de godheid en de priesters waren zijn dienaren. Alleen de priesters mochten de traditionele riten vervullen, waarbij zij een volledige reinheid hadden te betrachten. De koning vervulde bij de uitvoering van de ritus de rol van opperpriester.
Men offerde landbouwprodukten, maar daarnaast bestond het dieroffer, terwijl mensenoffers in enkele zeldzame gevallen voorgekomen zijn. Het archief van Hattusa bevat een rijke litteratuur van riten, o.m. bij feesten, en bezweringsformules, die er op wijzen dat bij de Hettieten de magie een grote rol heeft gespeeld. De vormen waren veelal ontleend aan de Soemeriërs en Babyloniërs. De Hettieten kenden verschillende soorten orakels.
Over de opvattingen die de Hettieten over het leven na de dood hadden, is betrekkelijk weinig bekend. Opgravingen van 1952 toonden aan dat crematie op vrij grote schaal in de oude hoofdstad toegepast moet zijn. Uit de teksten blijkt, dat de koningen na hun dood onder de goden werden opgenomen, maar uit de herhaald geuite wensen naar een lang leven en de vrees die men koesterde voor de dodengeesten valt op te maken, dat de Hettieten omtrent het leven in het hiernamaals pessimistische voorstellingen hadden.
LITT. E.Laroche, Recherches sur les noms des dieux hittites (1947); E.von Schuler en H.W.Haussig (red.), Wörterbuch der Mythologie i (1965 vlg.); H.G.Güterbock, Hittite mythology (in: Mythologies of the ancient world, 1961); H.G.Güterbock, Religion und Kultus der Hethiter (in: G.Walser, Neuere Hethiterforschung, 1964); H.Otten (in: Bleeker-Widengren, Historia religionum I, 1969).
________________________________________ STAATSINRICHTING ________________________________________ Een Indo-europees element vindt men vooral terug in het karakter van het Hettitische koningschap, dat aanvankelijk minder absolutistisch was dan b.v. in Mesopotamië en Egypte, en in depankus, een raad van adel die de koning terzijde kon staan. De politieke begaafdheid van de Hettieten komt vooral tot uiting in de opbouw van hun staat, waardoor deze zich, na Egypte, tot de machtigste van het oude Nabije Oosten ontwikkelde. Men heeft de Hettieten wel met de Romeinen vergeleken. De Hettieten kenden overigens een meer federatief opgebouwde staat met feodale kenmerken, die zich pas langzaam tot een ambtenarenstaat begon te ontwikkelen.
De Hettitische wetgeving is, vergeleken met de Mesopotamische wetgeving, opvallend door het menselijker karakter van de strafmaat.
________________________________________ CULTUUR ________________________________________ ALGEMEEN. De Hettitische beschaving is zeer duidelijk van samengestelde aard. Veel is aan de autochtone bevolking (Hattiërs) ontleend, vooral op het gebied van de godsdienst, hofceremonieel en kunst, terwijl gedurende het Nieuwe Rijk een Hoerritische invloed duidelijk merkbaar is.
Hetgeen door de opgravingen in Klein-Azië en Noord-Syrië over de kunst van de Hettieten bekend is geworden, beperkt zich in hoofdzaak tot bouwkunst en beeldhouwkunst, hoewel ook voortbrengselen van keramiek (Oude en Nieuwe Rijk) en glyptiek (Nieuwe Rijk) gevonden zijn. Kenmerkend voor de Hettitische kunst zijn vooral de rotssculpturen, de afbeelding van godenprocessies en de stempelzegels (in tegenstelling tot de Mesopotamische rolzegels).
BOUWKUNST. De bouwwerken te Hattusa en in andere Hettitische steden zijn gewoonlijk op stenen grondmuren opgetrokken in ongebrande lemen tichels, door houtwerk verbonden en door houten balken gedekt. Daardoor zijn van de Hettitische bouwwerken vrijwel uitsluitend de fundamenten teruggevonden. In Noord-Syrië zijn de wanden in pijlers of zuilen opgelost, waardoor hallen ontstaan, die waarschijnlijk als bît chilani (een Syrisch poortgebouw) door de Assyriërs zijn nagevolgd. De stadspoorten in Klein-Azië en Noord-Syrië zijn veelvuldig versierd met gebeeldhouwde leeuwen of sfinxen. Wanneer gewelven worden toegepast, zijn het nog schijngewelven, ontstaan door het telkens boven de onderliggende laag uitspringen van de daarboven liggende laag. De tempels bestaan uit reeksen van zalen en vertrekken, rondom een binnenhof gegroepeerd.
De plattegrond van deze tempels herinnert aan die van de paleizen op Kreta. In de hoofdstad Hattusa zijn vijf tempels teruggevonden, waarvan de grootste, tempel i, op een terras ligt in de noordelijke benedenstad. Het is een dubbeltempel met twee heiligdommen voor het oppergodenpaar van het Hettitische pantheon en bestaat uit een onregelmatig complex van 160 m X 135 m. De eigenlijke tempel, die in een rechthoek is gebouwd, met een uitbouw voor het godenbeeld, is aan alle zijden begrensd door geplaveide wegen en door magazijnen die zich bij de het geheel omgevende muur aansluiten.
BEELDHOUWKUNST. De Hettitische monumenten vertonen, ondanks onmiskenbare ontleningen, toch een eigen karakter. Ook op dit gebied vindt men, evenals bij de vestingbouwkunde, een behoefte om te imponeren. De Hettieten hebben zich in hoofdzaak tot het reliëf beperkt. Slechts zelden en met matig succes hebben zij zich aan vrijstaande beeldhouwkunst gewaagd. Zeer bekend is het reliëf aan de zgn. Koningspoort te Hattusa, waarschijnlijk een beschermgod voorstellende (Archeologisch Museum, Ankara).
De Koningspoort zelf werd ontdekt bij de opgravingen vanaf 1906. Van daaruit trokken de Hettitische koningen aan het hoofd van hun legers in zuidelijke richting. De meeste Hettitische reliëfs speelden geen zelfstandige rol, maar waren in het architectonische verband opgenomen. Vaak ook zijn reliëfs in rots gehouwen, b.v. in het rotsheiligdom van Yazilikaya in de nabijheid van de hoofdstad. Dit bestaat uit een tweetal, gedeeltelijk in rots uitgehouwen, niet-overdekte ruimten die beide van reliëfs zijn voorzien. In de westelijke ruimte is een optocht van godenafgebeeld, in twee reeksen, die op de noordelijke wand samenkomen; de westelijke optocht bevat mannelijke góden, de oostelijke vrouwelijke.
De mannelijke godendragen spitse mutsen, hun gewaad wordt door een gordel omsloten en meestal hebben zij een kromzwaard of een staf. De vrouwelijke godendragen een hoge tiara en een lang kleed, dat in diepe plooien langs het lichaam valt. Op de rotsen zijn ook twee koningsfiguren aangebracht, waarvan de ene beschermd wordt door een god, die in veel groter formaat wordt afgebeeld. De reliëfs van Yazilikaya, evenals die van de hoofdstad, dateren uit de 14e en 13e eeuw v.C.
Alle Hettitische monumenten vertonen een voorkeur voor de gebogen lijn en voor massieve, zware vormen. De monumenten die in Noord-Syrië zijn teruggevonden en die van na 1200 v.C. dateren, staan ten dele meer onder vreemde invloed dan die in Klein-Azië. De sculptuur die te ➝Karatepe is gevonden, is van groot belang voor de kennis van de Hettitische post-imperiale kunst in Klein-Azië. Zij geeft een goed overzicht van de techniek, de opvatting, opstelling en makelij van de scènes die zijn afgebeeld, terwijl zij tevens inlicht over het leven van de vorst, de hofhouding, de godsdienst, de zeevaart en het verkeer met vreemde landen. De ruw gehouwen stenen platen werden ter plaatse opgesteld en aan elkaar verbonden alvorens tot bewerking werd overgegaan.
LITT. M.Vieyra, Hittite art; 2300-750 BC (1955); R.Naumann, Architektur Kleinasiens von ihren Anfängen bis zum Ende der hethit. Zeit (1955, 2e dr. 1971); H.Otten, in; H.Schmökel (red.), Kulturgeschichte des Alten Orient (1961); E.Akurgal, Die Kunst der Hethiter (1961, 2e dr. 1976); J.G.Macqueen, The Hittites and their contemporaries in Asia Minor (1975); K.Bittel, Die Hethiter (1976). LETTERKUNDE. Onder de Hettitische letterkunde verstaat men vrijwel alle genres van teksten die gevonden zijn (➝bibliotheek, GESCHIEDENIS). Het grootste gedeelte wordt gevormd door religieuze teksten, zoals ritualen en feestbeschrijvingen, maar ook zijn gebeden en orakelteksten aangetroffen. Voorts kent men verdragen, brieven, wetten en reglementen. Vooral de geschiedschrijving werd met het meeste resultaat beoefend (➝annalen, Hettieten); misschien ligt op het culturele vlak hier wel de belangrijkste presentatie van de Hettieten. LITT.
A.Goetze, Kleinasien (in: Kulturgeschichte des Alten Orients, 1961); J.Friedrich, Die hethit. Gesetze (2e dr. 1971); H.Cancik, Grundzüge der hethitischen und alttestamentlichen Geschichtsschreibung (1976). Vertaalde teksten: J.B.Pritchard, Ancient Near Eastern texts relating to the OT (3e dr. 1955). Tekstedities: Studiën zu den BogazköyTexten, 1 (1965)-21 (1975; vlg.); Texte der Hethiter, 1 (1971)-7 (1976; vlg.).