Belg. geografische streek, begrensd door de Maas, de Vesder, en de Ned. en Westduitse grens; 760 km2, 210000 inw. De streek heeft een golvend landschap (tot 350 m hoogte) opgebouwd uit secundaire krijtformaties, met op de hellingen löss en in de dalen ondoorlatende klei en leisteen (vochtige bodem).
Door het zachte gesteente is het landschap sterk versneden. De bewoning is verspreid (bevolkingsdichtheid 225 inw. per km2). Het hoofdmiddel van bestaan is de veeteelt, van de 29000 ha cultuurgrond is 24000 ha weiland. Verder worden wintertarwe en maïs verbouwd; de fruitteelt loopt terug. Er is weinig industrie (voedingsnijverheid); de pendel richt zich m.n. op de industriegebieden van Luik en Verviers in het zuiden van de streek.