o., systeem waarbij geldbedragen in langdurige contracten (b.v. levensverzekeringen, hypothecaire en obligatieleningen), maar ook wel sociale uitkeringen, inkomens e.d. worden gecorrigeerd aan de hand van een bepaalde, gekozen prijsindex, opdat de koopkracht van de oorspronkelijke bedragen gehandhaafd blijft.
(e) De herleidingsgedachte ter eliminering van veranderingen in koopkracht werd al in de middeleeuwen verkondigd. In 1707 concludeerde bisschop William Fleetwood op grond van door hem verzamelde prijsgegevens dat een verplichting van £5 van tweehonderdzestig jaar tevoren equivalent was met met £28 a £30 (actuele waarde). Ook treft men de gedachte aan in oude pleidooien voor een tabular Standard. In de moderne tijd spreekt men van →indexatie, indexleningen, e.d. Meer specifiek verstaat men onder herleidingsstelsel het stelsel met verplichte integrale herleiding van geldvorderingen, dat in Nederland door o.a. W.C.Mees is verdedigd, oorspronkelijk in de depressieperiode, na de Tweede Wereldoorlog ook voor inflatieomstandigheden.
Het voorstel werd in kringen van bedrijfsleven, bankwezen en overheid met veel scepsis en wantrouwen ontvangen. Sommigen beschouwen het min of meer als een panacee voor vele kwalen; anderen zijn genuanceerder in hun oordeel. Als voordelen worden genoemd het wegnemen van notoire, door inen deflatie teweeggebrachte onrechtvaardigheden (scheeftrekken van de debiteurcrediteurrelatie), demping van conjuncturele schommelingen en stabilisatie van het algemeen prijspeil.
LiTT. W.C.Mees, Reële economie (1936); A.J. Vermaat, Inflatie en indexatie (in: Maandschrift Economie, juli 1968); J.G.Morreau, Over indexleningen (in: Economie in overleg, 1974).