Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

herfst

betekenis & definitie

m.

1. het derde van de vier jaargetijden, de tijd tussen zomer en winter, het najaar (e): in de worden de appels en peren rijp;
2. (fig.) de — van het leven, de oude dag, de tijd waarin de levenskrachten afnemen: mijn is aangebroken.

(e) De herfst wordt gekenmerkt door dalende temperatuur en afstervende vegetatie. Voor de bewoners van het noordelijk halfrond is de herfst het jaargetijde waarin de zon zich aan de zuidelijke hemel van de evenaar verwijdert (de declinatie is negatief en neemt af) en de zon dus minder dan 12 uur boven de horizon staat. De herfst duurt van 23 sept. (herfstpunt, herfstnachtevening) tot 22 dec. (winterzonnestilstand of wintersolstitium), voor de bewoners van het zuidelijk halfrond van 20 mrt. tot 21 juni.

< >