v./m. (heggen), 1. haag, rij van naast elkaar geplaatste struiken tot afscheiding: de — snoeien; geschoren (in bepaalde vorm gesnoeide) heggen; droge -, afheining, omtuining van afgesneden takken; 2. kreupelhout; hakhout, akkermaalshout; hij loopt door heggen en struiken, hij ontziet niets; ergens — noch steg weten, in het geheel geen weg weten.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk