Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

heg (hegge)

betekenis & definitie

v./m. (heggen), 1. haag, rij van naast elkaar geplaatste struiken tot afscheiding: de — snoeien; geschoren (in bepaalde vorm gesnoeide) heggen; droge -, afheining, omtuining van afgesneden takken; 2. kreupelhout; hakhout, akkermaalshout; hij loopt door heggen en struiken, hij ontziet niets; ergens — noch steg weten, in het geheel geen weg weten.

< >