v. (-en), het wassen van de handen, dat primair functioneel was, maar later symbolisch werd verklaard als een gebaar van zuivering.
(e) De handwassing is bij alle volken altijd gezien als een eis van het fatsoen jegens het heilige, waarmee men in contact ging komen. Zo treft men haar aan bij de Grieken en Romeinen, maar ook in het OT (vgl. Ex.30,19-21). In het vroege christendom gold als regel dat men de handen waste vóór het gebed of de bijbellezing, maar ook vóór het betreden van de kerk (het zich bekruisen met wijwater bij het binnengaan van een rooms-katholiek kerkgebouw is hiervan nog een restant). Hoewel de handwassing doorgaans functioneel is en getuigt van respect, is de symbolische betekenis altijd overheersend geweest, nl. die van de noodzaak tot reinheid van de ziel, en daarom vaak vergezeld gaande van een bede om innerlijke reiniging.