v./m. (mv.), geconserveerde levensmiddelen, waarbij de voor de conservering toegepaste verhitting in het algemeen niet voldoende is om alle bacteriën te doden.
(e) De voor halfconserven gebruikte voedingsmiddelen kunnen niet worden geconserveerd door ze bij hoge temperaturen (meer dan 100 °C) te verhitten. Er zou dan kwaliteitsen rendementsverlies optreden. Gedeeltelijke conservering wordt verkregen door toepassing van matige warmtebehandelingen (pasteurisatie), het toevoegen van zout, azijnzuur (inleggen) of conserveringsmiddelen en combinaties van deze behandelingen. De halfconserven bevatten echter nog steeds levende organismen die bederf kunnen veroorzaken. Door koeling (b.v. in de koelkast) is het mogelijk het optreden van bederf tijdelijk te voorkomen. Voorbeelden van halfconserven zijn: hele hammen, gepasteuriseerde melk, bepaalde vleesen visconserven.