benaming van de schilderschool die in de 15e eeuw te Haarlem ontstaan is en daar in de 17e eeuw tot grote bloei kwam. Zij onderscheidde zich zowel in de portretschilderkunst, waaronder schuttersstukken, als in landschapschilderkunst, architectuurstuk en stilleven.
Tot de vroege representanten behoorden D.Bouts, A.van Ouwater, de leermeester van Geertgen tot Sint Jans en J.Mostaert, die evenals Bouts naar Vlaanderen vertrok. Ook J.J.van Kalkar verliet het land. Het werk van J.van Scorel en M.van Heemskerck vertoont al de invloed van de Italiaanse renaissance in plaats van de tot dan sterk overheersende Vlaamse invloeden.In 1583 werd door K.van Mander, C.Cornelisz. en Goltzius de schilderacademie opgericht. Dit leidde de bloeiperiode van de 17e eeuw in, het tijdperk van Frans Hals en de schilders die min of meer van hem afhankelijk waren of tot hem in betrekking stonden: o.a. D.Hals, J.Leyster, J.Verspronck, J. de Bray, C.Dusart, de groep van de gezelschapschilders, zoals A.Palamedesz, H.G.Pot en P.Codde. Een zelfstandige groep vormden de landschapschilders, waartoe de gebroeders Ruysdael behoorden, terwijl als stadschilders te noemen zijn J. en G.
Berkheyde. Ook A.Brouwer en A.van Ostade worden tot de Haarlemse School gerekend. Het stilleven vond een geheel eigen behandeling bij o.a. P. Claesz en W.G.Heda. In het begin van de 18e eeuw trad vrij abrupt het verval van deze tweede Haarlemse schilderschool in.
LITT. A.van der Willigen, Les artistes de Harlem (1870); H.Gerson, Van Geertgen tot Frans Hals.