Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Haarlem

betekenis & definitie

Ned. gemeente, hoofdstad van de prov. Noord-Holland, 32,12 km2, 165860 inw., 33,5 % r.k., 13 % n.h., 5 % geref., 9 % overige en 39,5 % g. kerkg.

Haarlem, een belangrijk regionaal verzorgingscentrum en forensenstad (voor Amsterdam, Schiphol, IJmuiden), heeft naast een vanouds befaamde bollenhandel en levendige antiekhandel, veel industrie: grafische en chemische nijverheid, metaal-, voedingsmiddelenkleding-, reinigings-, textiel-, papieren grammofoonplatenindustrie. Het provinciaal bestuur en de diverse provinciale diensten zijn hier gevestigd. De stad is de zetel van een rooms-katholieke en een oud-katholieke bisschop. Haarlem huisvest het Frans Halsmuseum aan het Groot Heiligland (een 17e-eeuwse straat) en het Teylermuseum.Haarlem ligt op de grens van laagveen en zandgrond (oude duinen) en ten weerszijden van het Spaarne. De binnenhaven staat in verbinding met het Noordzeekanaal en de ringvaart van de Haarlemmermeer. De stad heeft vooral naar het noorden (de buitenwijken tot bij Santpoort) een langgerekte vorm. Ten zuiden van de oude stad ligt de Haarlemmerhout (met het Hildebrandmonument) en ten noorden daarvan staat het Paviljoen (1788 gebouwd voor de bankier Hope, in 1808 koninklijk paleis van Lodewijk Napoleon, sinds 1930 provinciehuis).

Het centrum van Haarlem is de Grote Markt met de Sint-Bavokerk (kruiskerk uit de 15e eeuw; klokkentoren 1528, gerestaureerd), de vleeshal en het stadhuis. Het oudste deel van de binnenstad is Bakenes, oorspronkelijk een grafelijke hoeve. Ondanks branden en sloop is er in de binnenstad nog vrij veel stadsschoon (ca. 20 hofjes uit de 17e en 18e eeuw). Ondanks de grote uitbreiding met de stadswijk Schalkwijk, kent Haarlem reeds enige jaren een teruglopend inwoneraantal. Haarlem is een belangrijk onderwijscentrum. Tot de gemeente behoort ook het grootste deel van het vissersdorp Spaamdam (palingrokerijen), belangrijk voor watersport op het Spaarne en in de Mooie Nel.

GESCHIEDENIS. Haarlem is ontstaan op de plaats waar de heerweg over een van de ruggen van de Oude Duinen en het Spaarne, de waterweg naar het IJ, elkaar zeer dicht naderden. De oudste vermelding van een nederzetting dateert uit de 10e eeuw; in de 12e eeuw was er ook een hof van de graven van Holland. De ligging van beide is niet precies bekend. Duidelijker is de situatie in de 13e eeuw, toen de stad de volledige breedte van de zandrug bedekte met als centrum het grafelijk hof ter plaatse van de Gravenzaal, de kern van het huidige stadhuis. Haarlem kreeg in 1245 stadsrecht van graaf Willem II en ging tot de →goede steden behoren.

Belangrijke bestaansmiddelen werden scheepvaart (op de Oostzee, later ook op Engeland en Frankrijk), scheepsbouw, lakennijverheid en bierbrouwerij. Ca. 1410 werd Haarlem ommuurd. In 1559 werd de stad bij de nieuwe kerkelijke indeling een bisdom onder het aartsbisdom Utrecht. In 1572 aarzelde Haarlem lang (de vroedschap was ten dele proSpaans) voor het op 4.7.1572 tot de Geuzen overging. Op 11.12.1572 begon het Spaanse beleg en op 12.7.1573 moest de stad zich na een heldhaftige verdediging overgeven. In 1578 kwam de stad aan Staatse zijde terug.

Hoewel Haarlem in de 16e eeuw werd overvleugeld door Amsterdam, steeg de bevolking van ca. 11000 inw. in 1514 tot ca. 40000 in 1614. Een grote economische stimulans betekende eind 16e eeuw de vestiging van Vlaamse textielarbeiders in Haarlem, dat nu de stad voor fabricage van damast en fijn linnen werd, terwijl het tevens een bloeiende zijde-industrie had. Daarnaast was aardewerkindustrie en bloembollenhandel van belang.

Tijdens de Republiek behoorde Haarlem tot de zes grote stemhebbende steden die in de Staten van Holland vertegenwoordigd waren. De vroedschap was in het algemeen sterk antistadhouderlijk. Zo was Haarlem in de tijd van Johan de Witt een bolwerk van de regentenpartij. Ook in de 18e eeuw was de stadsregering antiprinsgezind. In 1748 beleefde de stad een pachtersoproer en in 1750 een belastingoproer. De regenten schaarden zich later achter de patriotten.

Haarlem was van 1808-10 residentie van koning Lodewijk Napoleon. Door achteruitgang van de textielnijverheid aan het eind van de 18e eeuw liep de bevolking sterk terug: 1792 ca. 50000, 1815 17000 inw. Haarlem werd in 1840 hoofdstad van Noord-Holland, in 1853 opnieuw bisschopsstad. Vanaf het midden van de 19e eeuw maakt de stad weer een opwaartse industriële en commerciële ontwikkeling door.

LITT. J.W.Wijn, Het beleg van Haarlem (2e dr. 1943); G.H.Kurtz, Beknopte gesch. van Haarlem (3e dr. 1946); G.M.Nieuwenhuis, De stad aan het Spaarne in zeven eeuwen (1947); S.Groenman enz., Haarlem, Een onderzoek naar de sociale structuur (1961); F.A.M.Messing, Werken en leven in Haarlem 1850-1914 (1972).

< >