benaming ontstaan in de 19e eeuw voor de slag tussen de opstandige Vlamingen en een Frans leger, op 11 juli 1302 bij Kortrijk. Na de →Brugse Metten (18 mei 1302) werd Vlaanderen, op de burchten van Kortrijk en Kassel na, bevrijd van de Franse bezetting. De Vlamingen trokken hun troepen, die vooral uit voetvolk samengesteld waren, samen rond Kortrijk. Onder leiding van Robrecht van Artois rukte een Frans ridderen ruiterleger op naar deze stad om de burcht te ontzetten. Het Franse leger trachtte tevergeefs de stad binnen te trekken. De definitieve slag had plaats op de Groeningekouter. Het Vlaamse voetvolk aangevoerd door Gwijde van Namen, de zoon, Willem van Gulik, de kleinzoon van de graaf van Vlaanderen, Gwijde van Dampierre, en de Zeeuw Jan van Renesse, behaalde de overwinning en vernietigde het Franse ridderleger. De Guldensporenslag was de eerste grote overwinning van voetvolk op ruiters. Ten opzichte van Frankrijk betekende de overwinning de bevestiging van de Vlaamse onafhankelijkheid, die echter reeds in 1305 door het Verdrag van Athis-sur-Orge opnieuw aangetast werd. In Vlaanderen leidde de overwinning, die hoofdzakelijk te danken was aan de inbreng van de ambachten van de steden, tot de officiële erkenning van de ambachten als zelfstandige groeperingen, waarvan de leden toegang kregen tot de schepenbanken en de stadsraden. Deze ontwikkeling leidde in naburige vorstendommen, zoals Brabant en Luik, tot een aantal opstanden. Voor de ontwikkeling van het Vlaams nationaal gevoel was deze overwinning van zeer grote betekenis. Sinds het einde van de 19e eeuw wordt de verjaardag van de Guldensporenslag (11 juli) gevierd als de Vlaamse nationale feestdag ( →België, dl.3, p.81).
LITT. J.F.Verbruggen, De slag der gulden sporen (1952); J.F.Verbruggen, Het leger en de vloot van de graven van Vlaanderen (1960).