Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Groot, Hugo (Huigh) de

betekenis & definitie

gelatiniseerd: Hugo Grotius, Ned. rechtsgeleerde, *10.4.1583 Delft, ♱28.8.1645 Rostock; zoon van de Delftse patriciër en geleerde Johan Hugo de Groot en Alida Borren. De Groot ging op elfjarige leeftijd naar de universiteit te Leiden (1594).

In 1598 ging hij met Oldenbarnevelt op een diplomatieke missie naar Frankrijk, waar hij in 1599 te Orléans in de rechten promoveerde. In 1599 vestigde hij zich als advocaat te s-Gravenhage, waar hij ook op het gebied van de letteren en de theologie werkzaam was. In 1601 verscheen zijn eerste treurspel: Adamus exul (Adam verbannen), dat grote invloed had op Adam in ballingschap van Vondel, later gevolgd door Christus patiens (Lijdende Christus) en Sofompaneas. Daarnaast schreef hij vele Latijnse gedichten en verzorgde hij uitgaven en vertalingen van o.m. de klassieke schrijvers. In 1601 werd hij de officiële geschiedschrijver van de Staten van Holland. Hij voerde een polemiek waarin hij de opvatting van de Portugezen bestreed dat zij soevereiniteitsrechten op volle zee konden laten gelden, en waarin hij de stelling verdedigde dat de volle zee aan niemand onderhorig was.

In 1607 werd De Groot advocaatfiscaal bij het Hof van Holland; in 1608 huwde hij de Veerse patriciërsdochter Maria van Reigersberch, die hem vier zonen en drie dochters schonk. Na een diplomatieke missie naar Engeland werd hij in juni 1613 raadpensionaris van de stad Rotterdam. Als medestander van Oldenbarnevelt raakte hij betrokken bij de politieke en religieuze conflicten ten tijde van het Twaalfjarig Bestand. In 1613 schreef hij een verhandeling ter verdediging van het recht van de Staten om in te grijpen in kerkelijke aangelegenheden en tot 1618 brochures ter ondersteuning van de remonstrants gezinde statenpartij, waarvan hij lid was. Detwistenleiddenop29.7.1618 tot de arrestatie van Oldenbarnevelt, De Groot en Hoogerbeets. De eerste werd ter dood veroordeeld, de beide anderen tot eeuwige gevangenisse, uit te zitten op het slot Loevestein, waarheen zij op 5.6. 1619 werden overgebracht.

De Groot wijdde zich daar aan de studie en schreef o.a. Bewijs van de ware godsdienst (een groot leerdicht in zes boeken). Met de hulp van zijn vrouw en de dienstbode Elsje van Houweningen wist hij op 22.3.1621 in een boekenkist te ontsnappen uit Loevestein.De Groot ging naar Parijs, waar hij gastvrij werd ontvangen en een (onregelmatig uitbetaald) jaargeld kreeg van de Franse koning. Hij publiceerde er een zelfapologie, Verantwoordingh van de wettelijcke regieringh van Hollandt en West-Vrieslandt en in 1625 zijn hoofdwerk De iure belli ac pacis (libri tres), over het recht van oorlog en vrede. Met dit werk legde hij de grondslag voor de leer van het moderne natuurrecht en het volkenrecht. Voor regulering van het gedrag van vorsten en volken ten opzichte van elkaar wees De Groot met nadruk op hogere rechtsbeginselen, keerde hij zich tegen een staatsabsolutisme en erkende hij een band van fundamentele verbondenheid tussen de volkeren. Toen terugkeer naar Holland niet mogelijk bleek omdat Frederik Hendrik de gratieverzoeken afwees, aanvaardde De Groot in 1634 een benoeming tot Zweeds afgezant te Parijs, een belangrijke positie in verband met de Dertigjarige Oorlog. De Groot voldeed niet op deze post aangezien hij zich aan zijn studies bleef wijden.

Hij bewerkte een uitgave van Tacitus en schreef Annales et historiae de rebus belgicis, over de geschiedenis van de Noordelijke Nederlanden van 1559—1609. In 1644 werd hij naar Zweden teruggeroepen en als gezant ontslagen. Op de terugreis naar Zweden leed hij schipbreuk, waarna hij twee dagen later van uitputting te Rostock overleed. Zijn lijk werd in 1645 in de Nieuwe Kerk te Delft bijgezet. Werken: Adamus exul (1601), De antiquitate reipublicae batavicae (1610), Verantwoordingh van de wettelijcke regieringh van Hollandt en West-Vrieslandt (1622), De iuri belli ac pacis (libri tres) (1625), Christus patiens (1626), Bewijs van de ware godsdienst (1627), Inleijdinghe tot de Hollandsche rechtsgeleertheijdt (1631), Sofompaneas (1632), Annales et historiae de rebus belgicis (1657). Uitgaven: Briefwisseling 1597-1626, door P.C.Molhuijsen (dl. i 1928; dl. n 1936); Briefwisseling na 1626, door B.L.Meulenbroek (dl.

III—x 1961 vgl.);De dichtwerken van Hugo Grotius, door B.L.Meulenbroek (1972). LITT. A.Romein-Verschoor, Vaderland in de verte (1948); P.Ottenwalder, Zur Naturrechtslehre des H. Grotius (1950); W.J.M.vanEysinga, H.de Groot (1952); J.ter Meulen en P.J.J.Diermanse, Bibliogr. des écrits sur Hugo Grotius imprimés au 17me siècle (1961); A.Droetto, Studi Groziani (1968); E.Dumbauld, The life and legal writings of Hugo Grotius (1969).

< >