v./m. (-en), samenwerkingsverband van een aantal huisartsen in een gemeenschappelijk praktijkhuis, veelal met gemeenschappelijke hulpkrachten (administratief, laboranten).
(e) In een groepspraktijk hebben in de regel de huisartsen hun eigen spreekkamer en hun eigen patiënten. Men kan echter gemakkelijk voor elkaar inspringen en elkaar consulteren. Ook is een zekere mate van specialisatie mogelijk, en kan een uitgebreider en kostbaarder instrumentarium gebruikt worden. In 1974 waren bij hetNed. Huisartsen Genootschap 24 groepspraktijken bekend. Indien ook andere disciplines (wijkverpleegkundige, maatschappelijk werker) in het samenwerkingsverband zijn opgenomen, spreekt men van →gezondheidscentrum. Zij bestaat ook in België.