[→Fr. grenade, granaat], m. (-s), soldaat van het regiment of bataljon grenadiers, elite-infanterist.
(e) De benaming grenadiers ontstond in de 17e eeuw voor de als granaatwerpers fungerende soldaten, die bij infanterie-aanvallen voorop gingen. De daartoe vereiste onverschrokkenheid stempelde de grenadiers tot keurtroep. Dit laatste karakter behielden zij ook in de 18e eeuw, toen zij zich qua bewapening niet meer van de overige infanterie onderscheidden. Het Koninkrijk Holland (1806-10) had een garderegiment grenadiers. In 1829 werd door koning Willem I een afdeling grenadiers heropgericht, waarna zij ononderbroken deel uitmaakten van het Nederlandse leger, hetzij afzonderlijk hetzij met de Jagers verenigd. Na de Tweede Wereldoorlog ontvingen de grenadiers het predikaat ‘garde’. Hun embleem is een (springende) granaat.
In België werd in 1837 het Regiment der verenigde Grenadiers en Voltigeurs opgericht. De erfprinsen dienden traditioneel bij de Grenadiers. Alleen het 1e bataljon grenadiers bestaat nog.