Duits schrijver, *16.10.1927 Danzig; uit Pools-Duitse ouders. Grass studeerde beeldhouwkunst en was werkzaam als schilder, graficus en beeldhouwer te Parijs en Berlijn.
Vanaf 1956 wijdt hij zich geheel aan het schrijven. Grass behoorde tot de →Gruppe 47. Hij schrijft zeer individuele, deels abstracte lyriek, gekenmerkt door ironie en humor, woordspelingen en metaforen. Grass kreeg grote bekendheid door zijn in een krachtige, naturalistische stijl (vol surrealistische elementen) geschreven romans, die aanknopen bij de grote Duitse romantraditie. In 1969 verscheen het stilistisch van zijn overige werk afwijkende Örtlich betaubt, waarin Grass demonstreert hoe de op maatschappelijke en politieke veranderingen gerichte activiteiten van de ultra-radicale studenten tenslotte vastlopen in de schijntolerantie van de omringende maatschappij. Grass schrijft tevens toneelstukken en houdt politieke redevoeringen voor de Duitse socialistische partij (spd) Werken: poëzie: Die Vorzüge der Windhühner (1956), Gleisdreieck (1960), Ausgefragt (1967), Gesammelte Gedichte (1971), proza: Die Blechtrommel (1959), Katz und Maus (1961), Hundejahre (1963), Örtlich betaubt (1969), Aus dem Tagebuch einer Schnecke (1972), Maria zu ehren (1973), Der Butt (1977). litt.
W.J.Schwarz, Der Erzähler G.Grass (1969); K.L.Tank, G.Grass (4e dr. 1971); A.L.Wilson, A. G.Grass symposium (1971); M.Jurgensen, Grass Kritik, Thesen, Analysen (1973); R.Leroy, Die Blechtrommel von G.Grass (1973).