m. (als stofn. o.) (-naten), kristallijne delfstof die in verschillende kleuren voorkomt en waarvan de meest doorschijnende, donkerrode soort tot de edelstenen wordt gerekend: een snoer granaten; kunstmatig-, een als granaat gekleurde glasvloed.
(e) Granaat is een regulair kristalliserend mineraal in rombendodekaëders. De chemische samenstelling is algemeen A3B2(Si04)3, waarbij A = Ca2+, Mg2+, Fe2+, Mn2+;
B = Al3+,Fe3+,Cr3+,V3+,Zr3+,Ti3+. De kleur verandert met de samenstelling, maar men kan daarop het onderscheid van de afzonderlijke soorten niet baseren. De meest voorkomende kleur is de rode in allerlei tinten, bij stijgend ijzergehalte donkerder wordend tot zwart toe. Daarnaast bestaan bijna kleurloze, geelgroene en donkergroene granaten. Zij horen vooral thuis in de metamorfe gesteenten: gneis, glimmerschist, amfiboliet, eclogiet enz. Granaten treden in kalkstenen en mergels op als contactmineralen.
Zij komen voor als bestanddeel voor stollingsgesteenten en zijn in de bezinkingsgesteenten uit het puin van genoemde gesteenten ontstaan. De almandienvariëteit wordt verreweg het meest geslepen en wordt daarom als edele granaat in engere zin aangeduid.