[→Gr. grafo, schrijven, logos, leer], het bestuderen van een handschrift om aan de hand van de schrijfwijze kennis van de schrijver (m.n. van diens karakter en capaciteiten) te verwerven.(e) De grondslag voor grafologie is dat elk handschrift kenmerkend is voor de schrijver; ieder schrijft op zijn eigen, herkenbare wijze, die na de jeugd vrij constant blijft. Volgens de grafologische theorie komt in het schrift de persoonlijkheid van de schrijver tot uitdrukking.
Is iemand b.v. evenwichtig en beheerst, dan zal dat zijn neerslag vinden in het schrift. Op overeenkomstige wijze zouden vrijwel alle eigenschappen in het schrift tot uiting komen en met behulp van grafologische duidingsregels daaruit af te leiden zijn.De grafoloog verlangt voor zijn onderzoek ten minste 20 regels manuscript dat spontaan is geschreven (d.w.z. niet gecopieerd of gedicteerd). Over de schrijver moeten hem vooraf enige basisgegevens verstrekt zijn, zoals geslacht en leeftijd en bij voorkeur ook opleidingsniveau, beroep en nationaliteit. Bij de schriftanalyse wordt aandacht geschonken aan een groot aantal schriftkenmerken, o.a. totale indruk en algemeen niveau, ruimteverdeling over het blad, ritme en oorspronkelijkheid; voorts snelheid en schrijfdruk, hellingshoek, wijdte of engte van het schrift, vorm en afmeting van de letters en hun verbindingen, lengte van bovenen ondertussen, afstand tussen letters en tussen woorden. Meestal legt de grafoloog zijn bevindingen neer in een rapport, met uitspraken over vrijwel alle aspecten van de persoonlijkheid. De grafologische praktijk speelt zich voornamelijk af op het terrein van de personeelsselectie, waar de bijdrage bestaat in de schriftanalyse van sollicitatiebrieven. Historici maken soms ook gebruik van grafologie.
De belangstelling voor het handschrift als toegangsweg tot de persoonlijkheid gaat terug tot de oude Chinezen en Romeinen. Als vroegste tekst over dit onderwerp geldt een geschrift uit 1622 van de Italiaan Camillo Baldo. In de 19e eeuw verbreidde de belangstelling zich in Frankrijk en Duitsland. De term grafologie werd ingevoerd door de Franse geestelijke J.H.Michon, die als eerste een systematisch geheel van duidingsregels opstelde (Les mystères de l’écriture, 1872; Système de graphologie, 1875). Hij ging ervan uit dat met elke karaktereigenschap onveranderlijk een zeker schriftkenmerk correspondeert. Uit deze vaste schrifttekens (signes fixes) zouden dan direct de bijbehorende eigenschappen zijn vast te stellen.
Complexe eigenschappen zouden afgeleid kunnen worden uit combinaties van afzonderlijke schrifttekens. Deze theorie werd verworpen door Michons leerling J.Crépieux-Jamin (L ’écriture et le caractère, 1887; ABC de la graphologie, 1929); hij legde sterk de nadruk op het totaalbeeld van het schrift, op de mate van harmonie. Ca. 1900 kwam de grafologie vooral in Duitsland tot ontwikkeling. De filosoof Ludwig Klages wordt wel beschouwd als de grondlegger van de moderne grafologie. Klages gaf aan zijn grafologische theorie een karakterologisch fundament. Hij stelde zich evenals Crépieux-Jamin op het standpunt dat de interpretatie van afzonderlijke schriftkenmerken ondergeschikt is aan het totaalbeeld van het schrift.
Om dit laatste aan te duiden, voerde hij het begrip ‘vormniveau’ in. Klages heeft grote invloed gehad; zijn boek Handschrift und Charakter (1917) werd in vele landen vertaald en beleefde talrijke herdrukken.
De moderne grafologie wordt vooral beoefend in de BRD en aangrenzende landen; elders, m.n. in de Engelstalige landen, heeft grafologie weinig ingang gevonden. Dit hangt samen met het in wetenschappelijke kringen omstreden karakter van de grafologie. De critici kennen doorgaans aan grafologische oordelen weinig waarde toe, o.a. omdat deze niet veel vaker juist zouden zijn dan op grond van kansrekening is te verwachten, voorts omdat grafologen onderling slechts in beperkte mate overeen zouden stemmen bij uitspraken over hetzelfde schriftmateriaal.
Deze kritiek heeft m.n. in de BDR geleid tot een nieuwe aanpak in de grafologie. Hierbij verzamelt men van een groep personen enerzijds talrijke persoonsgegevens, zoals testuitslagen, studiecijfers.
beoordelingen. Anderzijds meet men van hun handschrift allerlei schriftkenmerken zo nauwkeurig mogelijk op. Vervolgens gaat men systematisch per computer na of er statistische verbanden bestaan tussen deze schriftkenmerken en persoonlijkheidsvariabelen.
Grafologie als diagnostische methode moet onderscheiden worden van de (gerechtelijke) schriftexpertise; bij deze laatste gaat het alleen om een onderzoek naar de echtheid van een manuscript of naar de identiteit van de schrijver (bij mogelijke schriftvervalsing of bij anonieme brieven). . litt. J.Slikboer, Graphodiagnostiek (1952); H. Pfanne, Lehrbuch der Graphologie (1961); A.Jansen, Toetsing van grafologische uitspraken (1964); U.Timm, Graphometrie psychologischer Test? (1962); J.Schrijver, Leerboek der grafologie (4e dr. 1967); H.Albarda-Hankes Drielsma, Grafologie voor iedereen (1971); H.Bruinsma, Grafologie (4e dr. 1972); W.Müller en A.Enskat, Graphologische Diagnostik (2e dr. 1973); Tijdschriften: Zeitschrift für Menschenkunde (Wenen); Acta Grafologica (Amsterdam).