(Eng.: gold exchange Standard), m., in de geldstandaard een variant van de gouden standaard.
(e) Als variant van de gouden standaard wordt de goudwisselstandaard gekenmerkt door het feit dat de centrale bank een op goud gebaseerde wisselpariteit in stand houdt zonder voor dit doel goud te gebruiken of zelfs maar enige goudvoorraad te bezitten, maar uitsluitend in goud inwisselbare deviezen, saldi bij buitenlandse banken of waardepapieren (‘goudwissels’) als internationale reserve aanhoudt en voor de handhaving van de goudpariteit gebruikt. Als voordeel wordt wel genoemd dat de deviezen, veelal kortlopende vorderingen op buitenlandse banken, in tegenstelling tot goud, rente opleveren; een nadeel is gelegen in het koersrisico (dat nl. de buitenlandse valuta devalueert of geheel losgekoppeld wordt van het goud). Soms had een centrale bank een deel van haar goudvoorraad omgezet in gemakkelijk verhandelbare en solide, in buitenlandse valuta luidende, bij de betrokken buitenlandse centrale bank te allen tijde opnieuw in goud omwisselbare waardepapieren; voor de handhaving van de →goudpariteit werd hiervan gebruik gemaakt en waren geen goudverschepingen nodig. Men sprak dan van een goudwisselpolitiek.