v./m. (-sen),
1. een uit China afkomstige goudkleurige of rode zoetwatervis (e);
2. (fig.) een goudvisje, een rijke ongehuwde vrouw.
(e) De goudvis, Carassius auratus auratus, behoort tot de →karperachtigen, en is nauw verwant aan de →kroeskarper. Na in China, en later Japan, al vanaf de 10e eeuw gehouden en vanaf de 12e eeuw gekweekt te zijn, is hij in de 17e eeuw via Japan in Portugal ingevoerd, vervolgens begin 18e eeuw in Engeland en (ca. 1753) in Nederland. De goudvis onderscheidt zich van de kroeskarper door een kleiner aantal schubben in overlangse rij (27-31; bij kroeskarper 31-35). Hij heeft een fraaie gele tot oranjerode kleur, soms met donkere of witte vlekken, en wordt hierom van oudsher gehouden in goudviskommen en aquaria, of uitgezet in vijvers. Door kweken, vooral in China en Japan, zijn vele afwijkende vormen ontstaan, zoals de sluierstaart (gedrongen bouw met sterk vergrote vinnen, vooral staartvin), telescoopvis (ongeveer als vorige, maar met uitpuilende ogen), leeuwekopvis (met sterk gezwollen puisterige kop), eiervis (met gedrongen eivormig lichaam en zonder rugvin), hemelkijker (als vorige, maar met omhooggerichte uitpuilende ogen), shubunkin (schubloos, bleek tot diep blauwrood-wit-zwart-goud gevlekt), enz. Deze vormen zijn echter veel kwetsbaarder en soms moeilijk te houden (temperatuur niet onder 15 °C, bij goudvis tot 0 °C; bacteriële infecties, vooral bij leeuwekop).
De gewone goudvis bereikt een leeftijd van minstens 30 jaar, in aquaria 10-20 jaar. Soms ontwikkelt zich uit de gekweekte goudvissen weer de normale vorm (Carassius auratus gibelio), hetgeen in Europa ook met ontsnapte of uitgezette exemplaren is gebeurd. Deze worden in Nederland giebel genoemd, en zijn op vele plaatsen aangetroffen, maar worden vaak verward met de kroeskarper. Goudvis en giebel zijn alleseters en bereiken in de natuur een lengte van 30, resp. 45 cm, in aquaria zelden meer dan 15-20 cm. De giebel komt in vrijwel geheel Europa voor (oorspronkelijk alleen in Oost-Azië en Siberië).
Litt. R.Piechocki, Der Goldfisch, Carassius auratus auratus und seine Varietäten (2e dr. 1974).