v./m. (-en), onderdeel van een gaslamp, dat dient om een deel van het warmtegevend vermogen van het gas in lichtenergie om te zetten.
(e) De eerste gloeikousen (C.Auer von Welsbach, 1886) bezaten nog geen groot lichtuitstralingsvermogen. In 1892 ontdekte Auer, dat een mengsel van 0,9 % ceriumoxide en 99,1 % thoriumoxide een schitterend wit licht uitstraalde in een bunsenvlam. Gloeikousen worden vervaardigd uit de vezels van ramie of van rayon, tot garen versponnen en machinaal tot een kous gebreid; de kous wordt gedrenkt in een mengsel van ceriumen thoriumnitraat, gedroogd en in de juiste vorm gebracht. De kousjes worden daarna uitgegloeid, waarna een skelet van ceriumen thoriumoxide overblijft. Terwillevanhet transport worden de gloeikousen in een collodiumoplossing gedompeld, waardoor zij de nodige stevigheid krijgen. Dit collodium is uiterst brandbaar en kan als het kousje op de gloeilichtbrander bevestigd is, door verbranding verwijderd worden zonder een spoor achter te laten. Na dit afbranden is het aslichaam zo bros, dat het bij aanraken uiteenvalt.