v./m. (-s), (ook: diamantgravure),
1. graveertechniek waarbij met harde steenof metaalschijfjes figuren e.d. op glas worden aangebracht;
2. de gravure op deze wijze gemaakt.
(e) De glasgravure werd al in de oudheid (Mesopotamië, Perzië) toegepast door lijnen met behulp van harde steen (b.v. vuursteen) in het glas te krassen. Ca. 1550 werd hiertoe voor het eerst in Venetië diamant gebruikt. Deze diamantgravure beleefde in Nederland in de 17e eeuw haar bloeitijd. Uit deze tijd stammen vooral fraai gekalligrafeerde roemers, fluiten en andere glazen, o.a. van Anna Roemers Visscher en W.J.van Heemskerck. In de 18e eeuw werd deze techniek verdrongen door de stippelgravure; hierbij worden met diamantstift stipjes in het glas aangebracht (D.Wolff, Aert Schouman). In Neurenberg werden in de 17e eeuw glazen versierd met radgravures; met radertjes waarop diamantpoeder is aangebracht, wordt de tekening in het glas gegraveerd. litt. R.Schmidt, Das Glas (1922).