Maurice, Belg. letterkundige, *20.7.1900 Antwerpen. Het werk van Gilliams is individualistisch en wordt o.a. gekenmerkt door zijn romantisch karakter.
Zijn poëtisch oeuvre is niet groot, maar van hoog gehalte. In de cyclus van dertien gedichten Het Maria-Leven wordt de relatie Christus — Maria afgeschilderd als een menselijke, fatale lotsbestemming, een tragische zoon — moederrelatie. Opmerkelijk is verder de hechte structuur van de bundel en het subtiel en geraffineerd taalgebruik. In de latere gedichten is vaak de vergankelijkheid het hoofdthema. Naast gedichten, romans en essays publiceerde Gilliams nog dagboeknotities die hem doen kennen als een introverte, hypergevoelige natuur, die door zelfanalyse zijn indrukken en stemmingen weet vast te leggen. Werken: poëzie: Het Maria-Leven (1932), Het verleden van Columbus (1933), Oefentocht in het luchtledige (1933), Gedichten 1919-58 (1964; 2e dr. 1965); essays: Vlaamsche lyriek 1830—90 (1937; essays met bloemlezing).
Inleiding tot de idee Henri de Braekeleer (1943), Het werk der leerjaren (1947; publ. van vroeger werk), Bezoek aan het prinsengraf (1952; over P.van Ostaijen), De kunst van de fuga (1952; aantekeningen), Em. de Bom (1958), Wasdom. Variaties op een thema van Jos Hendrickx (1969); romans: Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936), Winter te Antwerpen (1953), Elseneur of het noodweer der spreeuwen (1974), Gregoria (1974). Verzameld werd: Vita Brevis (1975 vlg.). LITT. P.de Vree, M.Gilliams (1947; 2e dr. 1964); M.Gilliams 1900—50 (1950; huldealbum); J.L.de Beider, De dichter M.Gilliams (in: Ons Erfdeel, 1964); P.J.Buynsters, Het Maria-Leven van M.Gilliams (in: Spiegel der letteren, 1965); P.H.Dubois, M.Gilliams (1966); Dietsche Warande en Belfort spec. nr. (1974).
